dag nachtmerrie

Dit is de rubriek die volledig voor poëzie en proza is voorbehouden.

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

28 apr 2006, 18:46

werd weggehaald
Laatst gewijzigd door bachje op 19 dec 2009, 14:43, 1 keer totaal gewijzigd.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

02 mei 2006, 21:41

werd weggehaald
Laatst gewijzigd door bachje op 19 dec 2009, 14:45, 1 keer totaal gewijzigd.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

03 mei 2006, 17:11

Mijn dank aan allen. Ik vind mezelf helemaal niet knap in het schrijven van gedichten. Voor velen onder jullie koester ik een zeer grote bewondering.
Ikzelf voel me eerder een verteller. Telkens weer probeer ik mijn gevoelens te ontladen in een tekstje, en hoop maar dat het iemand raakt.
Wat mijn pseudoniem betreft, deze is gelinkt aan de naam Bacchus. Een heel belangrijke naam in mijn leven. Maar dat is weer een ander verhaal.

Bachje
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

03 mei 2006, 19:05

Een glaasje rode wijn, met mate genuttigd kan zelfs genezend werken. Voor lichaam en ziel.
Maar de naam Bacchus zal mij altijd herinneren aan een paard. Door hardnekkige reuma gekweld dacht ik nooit meer paard te kunnen rijden. Ondanks de kolossale afmetingen, en relatief jeugdige leeftijd van Bacchus stond hij mij toe op zijn rug te klimmen. Nieuwe stappen werden gezet. Met een toch wel succesvolle revalidatie tot gevolg.
Maar zijn herinneringen niet enkel jachthoorns, waarvan de klank wegsterft op de wind?

bachje.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

04 mei 2006, 22:56

werd weggehaald
Laatst gewijzigd door bachje op 19 dec 2009, 14:47, 2 keer totaal gewijzigd.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

05 mei 2006, 11:24

werd weggehaald
Laatst gewijzigd door bachje op 19 dec 2009, 14:55, 1 keer totaal gewijzigd.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

06 mei 2006, 10:19

Voor de tweede keer die dag ontmoette ik hen weer. In de Lidl gedroegen zij zich heel gewoon, zoals de meeste vroege voorjaarstoeristen.
Hij, een heertje aan de vooravond van de herfst, gouden brilletje op de neus, in de ene hand een papiertje, waarop naar ik vermoedde, de spullen stonden genoteerd die ze wilden inslaan voor het weekend. Met de andere hand het winkelkarretje duwend. Zij, een kranige dame die niet meer past in het vereiste patroon van de hedendaagse modeontwerpers, maar toch nog af en toe eens door bouwvakkers werd nagefloten.
Oma heeft nog een scherpe blik, ze luistert maar half naar opa zijn beknibbelend getater. Af en toe pluist hij zijn lijstje na, om met haastige spoed het gewenste artikel uit de rekken te grabbelen. Opa stuurt keurig, en kan de snelheid wat opdrijven zodat oma niet de kans krijgt om lang te staan treuzelen bij onbenullige zaken. Hij verfoeit geldverspilling.
Maar oma stoort zich daar niet aan en komt een eind achterop, met in de armen een verzameling attributen in plastiek verpakking, voor de kleinkinderen. Dewelke opa snuivende geluiden ontlokt.
’s Morgens was het echtpaar - want dat zij een koppel vormden daar twijfelde ik niet aan – mij reeds opgevallen. Onmiddellijk had ik in het heertje de toerist herkend, die ‘op rust’ zijnde aan onze kust, een veilige haven had gevonden. Hij voederde de krijsende meeuwen op het strand terwijl de dame van op haar bankje geïnteresseerd toekeek.
Tegenover het zitbankje bevond zich een appartementsblok, bestaande uit petieterige tweekamerflats. Op het balkon van de vierde verdieping stonden een man en een vrouw, met een kind dat met luide stem en wilde gebaren de aandacht probeerde te trekken van oma en opa, diep beneden onder hen.
Voor de nakomelingen kwam die veilige haven goed uit. Scheelt een slok op de borrel in het vakantiebudget. Kleinkinderen kunnen lekker ravotten op de dijk, terwijl hun ouders een prachtig uitzicht hebben op de Noord-Westerstormen. Soms vergaten ze er zelfs hun eigen stormpjes bij, zoals het er meestal aan toe gaat in een euforische vakantiesfeer. Zodoende werden die onenigheden veilig opgeborgen tot na het verlof.
Opa geraakt stilaan in zijn nopjes en bij de eerste schuchtere zonnestralen diept hij zijn shorts op, uit de enige kast die nog een plaatsje vind in het piepkleine appartementje. Als een overjaarse padvinder trotseert hij de kille zeebries en denkt niet aan de gevaren van het veel te vroege lentegevoel dat in de lucht hangt. Maar als je de toerist wil uithangen dan moet je ook de consequenties dragen. Zon of geen zon, aan zee draag je shorts.
In het dorp waar opa vandaan komt zou hij de moed niet kunnen opbrengen om in padvindersbroek naar de bakker te lopen. Want zeg nu zelf, een heer in korte broek is toch geen zicht. Een man heeft daar de gepaste benen niet voor. Voor een dame ligt de zaak anders, gelukkig maar.
En uit de zijstraat nadert een joelende bende. Een jong gezinnetje vergezeld van drie kinderen die het plots op een lopen zetten. Recht naar het bankje waar oma zich nog net schrap kan zetten tegen de overval van drie onstuimige vagebonden. Van af het balkon klinken wilde indianenkreten. Hoe meer zielen…
Ik doe een poging, om een voorzichtige, maar totaal overbodige schatting van de oppervlakte van het flatje te maken. Wanneer mijn berekeningen kloppen, pitten daar de volgende nacht zes volwassenen en vier kleine kinderen. Vanaf het staketsel tot de laatste golfbreker maak ik de optelsom van het totale duivenhokkencomplex dat netjes in een rij werd neergepoot. Dat netjes is natuurlijk maar bij manier van spreken. Want, zeg nu zelf, mooi is anders. Ik vraag me af of de kleinkinderen reeds deel uitmaken van een generatie die toe is aan een tweede, en wellicht nog vele volgende rijen betonnen dozen.

Even maar had er onrust geheerst bij het fladderende volkje dat opa zo graag voedert, maar de storende bende kwam heel snel tot bezinning want oma nam het hele zootje mee op sleeptouw, richting flat. Opa hebben ze hoogstwaarschijnlijk over het hoofd gezien wegens zijn korte broek, hij valt niet zo op tussen de meute.
Op het balkon van de derde verdieping houden argusogen de hele bedoening nauwlettend in de gaten. Op een etage hoger worden ramen dichtgegooid.

Dagen later heb ik opa weergezien. Ik vond hem moederziel alleen, met een druppel aan de neus, warm ingeduffeld op het staketsel. Er stond een venijnige wind.
De korte broek had hij ingeruild voor een thermisch visserspak van helblauwe kleur. Een visroede met lijntje, waar je aan zee nog geen uitgehongerde schar mee vangt, stond werkloos tegen de reling. Misschien was hij enkel zijn stek ontvlucht voor het gestoei van het jonge volkje, en zocht hij zijn heil in de serene avondrust van een verlaten pier.
De handen diep in de zakken, tuurde hij met half dichtgeknepen zeemansogen naar een lege horizon.
De lange rij, op elkaar gestapelde verkapte vakantiehuisjes, stonden dromerig in de gloed van de ondergaande zon.

bachje

.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

07 mei 2006, 11:27

Hoe kan een mens zich zo in de doeken laten doen?
Een hond! Nee dank je, geen honden meer. Ik word te oud daarvoor. Ons huisje is daar niet meer op ingericht. En ook, ik zie mij al hele dagen wandelen met een poepzakje gereed in de aanslag zodra je een poot op straat durft te zetten. Onze tuin is te klein. Het exotisch kruid zal er moeten aan geloven.
Alle argumenten had ik reeds honderden keren op tafel geworpen en zo het onheil kunnen afweren.
Maar die bewuste morgen ontwaakte ik uit mijn chronische verdoving. Op het bankstel in de woonkamer. Wekenlang was ik de trap niet meer opgeraakt door een kanjer van een reumatoïde artritis, je weet wel. Valtran is een aardig drankje, vooral als je veertig druppels slikt in plaats van de voorgeschreven twintig. Maximum dertig had de man met de witte kiel me op het hart gedrukt, niet meer dan driemaal daags, samen met een Celebrex. En als het binnen de week niet beter gaat, naar de reumatoloog. En dat was vier weken geleden. Mijn knie had intussen de omvang aangenomen van een profesionele voetbal. Ik was een oude koppige ezel, beweerde mijn dochter, die het waarschijnlijk een beetje moe werd voortdurend verpleegster te spelen. Zeker voor een zieke die alsmaar bleef beweren, dat het vanzelf gekomen was, en dat het maar vanzelf weer moest overgaan. Dat oud zijn, tot daar aan toe, maar het was een affront voor alle ezels, die lieve dieren met haar pa te vereenzelvigen.
In een wazige fata morgana – of werd ik getroffen door een delirium - zag ik ze beiden staan. Dochterlief met een touw in de hand, en aan dat touw waar normaliter een paard mee gebonden staat, hing een baardig monster vast.
“Je kunt nooit raden wat ik gevonden heb.” Gilde ze met een zeemzoet stemmetje.“
“Nee” zei ik nog half slapende, maar ik weet wel wie je telefonisch op de hoogte gaat brengen dat je binnen het half uur aankomt met een verloren, of uit een auto geworpen hond.”
Wij wonen niet zo ver van de autosnelweg, en gegarandeerd om de drie weken zwerft er zo een sukkelaar in onze buurt. Dochterlief is zelfs goed op weg om haar eigen record te verbreken.
Ik kan ze niet meer tellen, de dolende viervoeters die ze in ons wagentje wist te lokken, en ze uiteindelijk afleverde in het dierenasiel.
Het monster dat voor mijn neus stond, zag er wel gevaarlijk uit, maar was in feite een bange wezel. Zouden we later ervaren. Bang van donder en bliksem, bang van vuurwerk dat om de week onze kuststad komt teisteren. Bang van de knallen van de artillerieschool die haar wekelijkse oefeningen pleegt te houden op nauwelijks drie kilometer afstand van onze woning.
Wat had dat beest niet allemaal meegemaakt?

Drie jaar waren intussen verlopen, en nog steeds verbleef hij als volwaardig lid van ons gezinnetje.
In de nachten, dat ik op de bank door helse pijnen werd gekweld, vond ik troost bij het rustig ademend dier dat mij gezelschap hield. Later, toen ik beter werd, maar winterstormen op de Westkust inbeukten, en de woning daverde onder al dat geweld, ging ik steevast op de sofa slapen. Ook bij onweer, bivakkeerde ik met genoegen bij mijn makker in de woonkamer.
Ik vond het niet meer dan normaal om mijn angstige kameraad nu eveneens te troosten, want er bestond geen geluid in het holst van de nacht, of hij was er wel bang voor.
Een paar maanden geleden werd mijn trouwe kameraad ziek. De dierenarts zei dat we ons geen illusies hoefden te maken. Het verdict was onverbiddelijk.
“Het beest is al vrij oud, en de kwaal onomkeerbaar, waarom het dier dan nodeloos laten lijden?”
We hebben hem zachtjes laten inslapen.
Alleen diegenen die het hebben meegemaakt weten waarover ik praat.
Ik geef het grif toe, bij het afscheid prikten mijn ogen, en het doet ontzettend veel pijn, maar ik heb één troost, ik weet zeker dat hij zijn laatste levensjaren gelukkig heeft doorgebracht.
En wat meer is, een nieuwe vondeling heeft reeds zijn plaatsje ingenomen.
Ik zei het toch, we wonen niet ver van de snelweg.

bachje
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

08 mei 2006, 11:59

werd weggehaald
Laatst gewijzigd door bachje op 19 dec 2009, 14:49, 1 keer totaal gewijzigd.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

09 mei 2006, 07:46

Ze staan er weer.
Bijna na elke bocht, waarmee landelijke wegen door taferelen van reeds lang vergeten schilders slingeren, mag je ze verwachten. Blauw op de meest absurde plaatsen, echter niet waar ze zouden moeten staan.
Wat ik mij afvraag, heeft het orgaan ons een vals beeld voorgespiegeld van een verenigd Europa dat in ieders voordeel zou uitdraaien? Mijn vraag reikt veel verder. Heeft iemand al iets gemerkt van die voordelen?
Grenzen open! Goed voor onze economie, voor de reizende burger, voor de invasie van de georganiseerde misdaad, voor anarchisten van allerlei slag en zeker goed voor een hoop nieuwe richtlijnen en reglementeringen.
Maar dit terzijde, eigenlijk gaat het daar niet over.
Om maar met de deur in huis te vallen. De gordel! En niet deze die ze jaarlijks rond onze hoofdstad stappen, lopen en afbollen op nieuwe geoliede vehikels. Het vals gevoel ervaren één dag lang Vlaming te zijn.
Geloof het of geloof het niet, het orgaan zal zich zo stilaan met alles gaan bemoeien waar ze beter hun neus niet zouden tussenwringen.
Communisme in zakformaat? Misschien.
We zijn nog een kleine stap verwijdert van wetten en bestraffingen inzake genotsmiddelen. Zoals onder andere bij het opsteken van een sigaret, het nuttigen van een glas wijn in je luie zetel, en pannenkoeken met slagroom. Net die kleine versnaperingen leidden menige overdreven gebruiker ervan vroegtijdig naar longkanker, lever cirrose en dichtgeslibde kransslagaders. Dikwijls een gratis ticket naar het laatste station: een huisje van zes planken. Opgelet, niet voordat die onbenullige kwaaltjes aan de gemeenschap handen vol geld hebben gekost. Daar valt niet over te discussiëren. De man in de straat vraagt zich af, slaagt het orgaan erin, wanneer je met deze genotsmiddelen over de schreef zeilt, en jezelf in de verdoemenis helpt, je daar bovenop nog te beboeten ook?
Zeker weten, wacht maar af.
Over Viagra gesproken. Een kermis is een geseling waard, akkoord? Maar is het niet zoals bij onze auto, dat vrijheid en plezier risico’s met zich meedraagt? Tijdens een rit naar die kortstondige hemel op aarde, besloot menig Viagra gebruiker, gewild of ongewild, niet meer terug te keren. Je zou wellicht voor minder. Niet iedereen is even haastig.

Ik wil de eerste zijn, om kinderen aan te manen de gordel om te doen wanneer ze in de wagen plaatsnemen. Anderzijds blijf ik baas over mijn eigen lijf. Welke minister krijgt koppijn wanneer ik met mijn smikkel tegen de voorruit smak? Hij zal geen seconde wakker liggen van het feit dat ik mijn façade in de prak reed. Tenslotte breng je andere weggebruikers niet in gevaar zonder dat beklemmende stuk onbenul rond je body. Recentelijk onderzoek heeft uitgewezen, vanzelfsprekend onder de deskundige bevoegdheid van de pestkoppen - neem dit dus gerust met een korreltje zout - dat de gordel voor 70% als reddende engel optreed. We blijven inderdaad met de overige 30% pechvogels in onze maag zitten. Onfortuinlijke bestuurders die niet ontsnappen aan het lot dat voor ieder van ons in de kosmos vastligt? Hetzelfde geldt echter voor die andere 70% bofkonten.
Om het kort te maken, ik snoer de gordel om, zij het met tegenzin. Enkel en alleen omdat ik zomaar geen geld over de balk wil gooien.
Maar hiermee is mijn vraag nog steeds niet opgelost. Waarom wil het orgaan ons met alle geweld in een dwangbuis? :cry:

bachje
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

10 mei 2006, 08:13

werd weggehaald
Laatst gewijzigd door bachje op 19 dec 2009, 14:52, 1 keer totaal gewijzigd.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

11 mei 2006, 07:47

Vakantie aan zee. Wie droomt er niet van blonde duinen, kabbelende golven en krijsende meeuwen, voortgejaagd door een frisse bries in een wolkeloos zwerk.
Van kindsbeen af bracht ik altijd mijn verlof door aan zee. In een vissersdorp. Waar mijn oom geboren en getogen was, maar verder met de zee niets te maken had. Hij woonde in de réke en ieder jaar ging ik er logeren om – zoals dat nodig blijkt voor een rasechte binnenlander – een beetje kleur op te doen.
Ik kreeg er ten lange laatste heel wat meer dan een koffiebruin tintje; ik kreeg de liefde te pakken voor de zee en haar mensen die dagelijks ploeteren om de ‘ bete broods’. Met gammele schuiten zag ik ze in zee steken, optornen tegen aanschietende golven een woeste wind.
Toch sprak dit beroep mij zo aan: de zilte watermassa, de geur van pek en eikenhout, de in weer en wind drogende visbennen.
Het marktplein was ons uitverkoren speelterrein. Jaar na jaar vond ik er mijn vrienden terug. Ik bewees heel snel mijn mannetje te staan en werd uiteindelijk opgenomen in die kleine gemeenschap van stugge gesloten visserskinderen.
Op dat marktplein heb ik Anita leren kennen, ’t Was geen alledaagse meid. Zij bezat het Spaanse bloed van moederszijde – bloed gekruid als rode wijn die zo heerlijk kon bedwelmen en je in een roes deed verzeilen, zonder echt dronken te zijn. Haar vader was een visser en altijd lang weg van huis. De grote reizen trokken hem aan en hij verdiende er veel geld. Anita woonde dan ook in een van de zeldzame nieuw opgetrokken woningen die schril afstaken tegen de oude vissershuisjes.
Toen ik haar ontmoette stond ze toevallig bij een groepje jongelui die niet tot onze alledaagse bende behoorde. Zij was een opgeschoten graatmagere spriet, maar er zat lijn in haar figuur, later zou daar een mooie vrouw uit groeien. Losjes droeg zij haar lange zwarte haren over de schouders. Het meest trokken mij die grijs – groene ogen aan, ogen met de kleur van de zee. Wat haar nog meer van de rest onderscheidde was haar volwassenheid; ze giechelde niet constant om futiliteiten zoals die meeste meiden wel deden, en er was haar donkere huid die fel afstak bij de rest van het jonge volkje. Niet alleen in uiterlijk vertoonde Anita gelijkenis met haar Spaanse voorzaten, aan zuiders temperament ontbrak het haar evenmin.
Onze geheime plaats van afspraak werd het visserskruis, aan de voet van dit monument droomden we vele verboden uren in elkanders armen. Haar moeder was heel conservatief en vond Anita veel te jong voor de liefde. Op late zomeravonden lagen we sprakeloos in het nog warme zand, vol overgave in de liefde. Woorden waren overbodig en het grote stenen kruis was onze stille bondgenoot. Waar het bij aanvang nog op een monumentaal stuk beton leek, nam het al snel een vertrouwde gestalte aan, en eer we een maand verder waren, keek het minzaam op ons neer. Ja zelfs met een blik van goedkeuring.
Anita kreeg soms veel slaag voor haar late thuiskomen, maar dat onderging ze gedwee, zonder opstandigheid, die meid had oneindig veel lef en meermaals verzon ze de gekste verhalen om onze afspraken na te komen.
De dag dat ik Anita mijn besluit kenbaar maakte om visser te worden kwam de grote ommekeer. Haar gedaanteverandering sloeg mij met verstomming, ze leek wel degelijk een Spaanse furie. Ik dacht dat alles wel zou koelen zonder blazen, maar ze werd een onhandelbare meid. Ze gaf geen duimbreed toe, had te veel gezien en meegemaakt, vertrouwde zij me toe, om haar leven te kunnen delen met een visser. Ik vermoedde waarover ze het had, in haar buurt kwamen meer dan eens dronken vissers thuis. Vreemden voor hun eigen vrouw en kinderen, brutaal en redeloos liep het meestal uit op slaande ruzies. Daar leed het gezin dan in stilte…of ging er aan ten onder.
Nee, Anita wou meer van het leven, zij wou de wereld zien. Dansen; glitter en glamour, dure klederen. Dat onze relatie op zo’n banaal twistpunt had kunnen stuklopen had ik nooit gedacht. Zag ik pas in toen het al veel te laat was om het tij nog te keren. Het was voorbij.
Lange tijd hoorde ik niets meer over Anita. Ik wist alleen dat zij gehuwd was geweest met een onderofficier bij de marine, waarvan ze zich kort nadien reeds hals over kop liet scheidden.

’t Was pas vele jaren later, toen we bij het aanlopen van Brixham, met het schip voor de storm gingen schuilen, dat ik vernam van zeelui dat Anita dààr op de dool was geraakt. Ze bewoonde er een huisje in een sloppenwijk, eigenlijk een verdoken kroegje, was verschrikkelijk ‘aan de drank’ en sliep met ’t hele zootje dat op Gods wateren had gevaren en dat zou blijven varen zolang er schepen bestaan.
Het steegje slingerde naar een braak terrein bezaaid met half vergane loodsen. Haar huisje stond op het einde van het weggetje en bood een desolate aanblik. De ramen staarden me grauw en troosteloos aan, ook zonder gordijntjes kon je onmogelijk zien wat zich daarbinnen afspeelde.
Haar onvergetelijke ogen lichtten even op toen ik aanklopte. Ze was nog heel mooi, maar de jaren begonnen reeds te vreten aan dit eens volmaakte lichaam. Wij praatten lange tijd met elkaar en Anita vroeg me om te blijven. Ik bleef.

Dikwijls nog zou ik terugkeren naar het huisje aan het einde van de steeg, want meermaals zocht ik naar een reden om met het schip de haven aan te doen, al was het maar voor even. En telkens weer verrasten me die grijs – groene ogen met een dankbare blik. Ik had haar zo graag uit haar isolement gehaald, maar hoe ik het ook aan boord legde, niets drong nog tot haar door. Al mijn woorden ketsten af op het pantser van onverschilligheid dat ze rond zich had opgebouwd.

Op een gure winterdag heb ik het huisje voor het laatst bezocht. Het onkruid bereikte de dode ramen zonder glas, en zou weldra de hele woning inpalmen. Een vogel had zijn nest op de schoorsteen gebouwd, een verlaten nest, die de leegte van de kleine woning nog meer accentueerde.
Anita was er niet meer, ze had op haar manier afscheid genomen van een leven dat ze niet meer aankon.
Op de boordstenen tegenover het huisje ben ik even blijven mijmeren; De koude mist viel zwaar en vochtig op mijn schouders, het werd vroeg donker deze tijd van het jaar en opgelucht stelde ik vast dat niets of niemand bewoog in het steegje. Want een man, die huilt toch niet?…
Of lag het aan de scherpe noordenwind, die in sterkte was toegenomen en mij in de ogen prikte?

bachje
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

12 mei 2006, 08:59

Een vervolgverhaal opgetekend uit de mond van mijn groottante.

************

Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Mijn nietig bestaan, dat begon in het sinds lang verdwenen Mosselstraatje, werd vroegtijdig verknoeid door de kronkelingen van het leven. De rozenpaadjes vergeet ik nooit meer. Dan heb ik het niet over de geurende knopjes, maar wel over de ranken met de stekelige doornen.
Moeder noemde mij stoute Trees, omdat ik een kat, een kat heette. Ik wond nooit doekjes om zaken waar dat overbodig was. Enkel rond het achterwerk van de allerkleinsten. Na dat ik ze met een handvol varens, die welig woekerden aan de rand van de palingkreek, had schoon geveegd. De vieze snotvinken, van mijn jongere zusjes kleefden dag in dag uit aan mijn belabberde voorschoot. Geen opgeschoten pierewaaier waagde het, om mij ook maar van ver of nabij met een tang aan te vatten. Ze trokken hun neus op voor stoute Trees.
Het had zo zijn voordelen.
Verscheidene zottekonten van mijn leeftijd liepen vroegtijdig met een dikke buik rond. Met klappen dreigen omdat die lefgozers hun poten niet konden thuishouden hielp geen bal. Die knulletjes lieten veel te haastig hun broek zakken. Wat wil je, het werden later allemaal stuk voor stuk zeelui, en een zeeman is altijd haastig.
Vader heb ik slechts vluchtig gekend. In mijn verste herinneringen zie ik hem als een stille man. Bij zijn thuiskomst nam hij mij telkens even op schoot. In zijn kleren droeg hij de geur mee van tabak, en de gezegende zeewind. Hij bleef nooit lang aan wal. Moeder was toen dagenlang niet om aan te spreken telkens hij vertrok voor een volgende reis. Ik kon de onrust uit haar blik aflezen. Ze beschikte op zulke momenten ook over bijzonder losse handen. Dan gebood ik mijn broertjes en zusjes gezamenlijk te bidden voor een behouden thuiskomst. Uren kon ik dan nog liggen luisteren naar de kermende wind, die zijn kille adem door de spleten van de oude muren joeg. Ons krocht steunde onder de loodzware last van de storm, net een gemarteld dier.
Met negenen op zolder, aanschuiven voor een te kleine piespot, was geen pretje. De laatste zat dikwijls met zijn gat in de drek. Maar stoute Trees kon ’s morgens vroeg wel met het zootje de ladder af. Zonder morsen wel te verstaan, of er vielen klappen.
Ook daarom wou ik thuis weg, en een mens heeft altijd nog zijn gevoelens die je niet graag toont. Maar moeder zei dat ik te lelijk was om te helpen donderen, ik zou vergeten weerlichten beweerde ze.
Ben op de duur toch aan een vent geraakt, een visser. Hij dronk in De Halve Maan een bierglas jenever in één keer leeg, smakte met de lippen, en vroeg aan de waard of hij niets sterkers in huis had. Ingel was een vrome man, sloeg steevast een kruisteken voor hij mij besprong. Zijn diep geloof heeft hem waarschijnlijk van erger gespaard.
Veel vissers blijven op zee. Ingel stierf op zijn drieënveertigste aan fleuris. In het echtelijk bed, gesterkt door de laatste sacramenten.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

13 mei 2006, 09:27

Ingel was dood. ’t Bleef moeilijk om het te geloven. Hij liet me achter met vier jongen. Ze aten een paard de rug uit en maakten kabaal voor tien. Van overal in het rond regende het klachten binnen over hun kwade streken. Maar wat kon ik daaraan doen. Ze groeiden mij boven de kop. Die rotjongen dweilden de straten van de stad af, altijd op zoek naar iets dat niet te heet of te zwaar was.
Als ze naar huis kwamen zaagden ze me steevast de oren van mijn kop. Moeder, wanneer mogen wij naar zee?
Tijden veranderen. Een mens wil altijd het beste voor ze.
Als kind was ik bang van de zee. Bij hevige storm, kraakten de gebinten van ons laaggebalkte zolderkamertje vervaarlijk. Aan het trillen van de muur mat ik de kracht van de golven die tegen het staketsel beukten.
Het klagelijk janken van de misthoorn, die er niet in slaagde de schepen veilig binnen te loodsen, hield me dikwijls uit de slaap.
En die rotjongen wilden naar zee?
Met schoppen onder hun gat zou ik ze wel op andere gedachten brengen. Een deftige stiel leren verdorie.
Bloed kruipt altijd waar het niet gaan kan. Daarom kon ik Ingel wel vermoorden. Maar hij was al zo lang pieredood.
De bronstige mannen uit de buurt kon ik moeilijk van mijn lijf houden. Wat wil je, een jonge weduwe.
Een man op jaren, een schriel scharminkel dat met zijn been sleepte, zat ook al achter mijn rokken aan. Hij beoefende een stiel met aanzien, was sinds jaar en dag koster op de parochie. Hij zou goed voor mijn kroost zorgen. Maar kon ik mijn rotjongen op dat oude meubel loslaten? Hij zou het geen week overleven.
Kosterke had een ponk gespaard. Ook hier en daar wat geërfd.
Ik trok naar de kapel van Ons Lieve Vrouw van zeven weeën. ‘k Wou weten wat mij te doen stond, Zij was goed in zulke complimenten.
Kosterke was wel mijn gedacht niet. Maar ik wist ook, dat ik als weduwe met vier snotjongen niet teveel van mijn jan moest maken.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

14 mei 2006, 09:24

Een onaangekondigd bezoek, die een onderpastoor brengt aan ‘De Verloren Hoek’ is meestal de voorbode van, hetzij grote rampen, ofwel kleine mirakels.
Ouderen herinnerden zich nog levendig zwarte Mie, die een week lang in de sessen lag. Ze had overmatig van zelfgebrouwde jenever gedronken. De dokter wist geen raad meer. In ons straatje ging men enkel naar het hospitaal om te sterven. Voor alle zekerheid kwam de onderpastoor haar berechten. Hij draaide nog maar de hoek om met zijn gevolg en Mie werd springlevend. Zwarte Mie stelde heel weinig vertrouwen in het heilig oliesel.

In ons menage was het enigszins anders gesteld. Wanneer een geestelijke over de vloer kwam mocht ik de zeven plagen van Egypte verwachten.
Milo, onze oudste, opende de deur voor de onderpastoor. Hij bleef echter de toegang versperren, en vroeg botweg wat hij verloren had bij mensen zoals wij.
De man leek wat uit zijn lood en aarzelde.
Die jongen deed de laatste tijd een beetje raar. Vond sinds de dood van zijn vader gelijk zijn draai niet meer. Van tijd zat hij een hele dag te dromen. Ingel deed dat ook. En ik kon daar zo slecht tegen. Mannen moeten roepen en tieren, we zijn dat zo gewoon. Maar een levend lijk, dat in het niets zit te staren verdraag ik niet.
Ik duwde Milo opzij. De onderpastoor bekeek mijn oudste vol minachting. Dat stond mij niet aan.
Ik ben gelovig, maar op mijn manier. Met onderpastoors maak ik niet veel tralala.
“Trees jong.” begon hij, “ waarvoor ik kom, de koster is je nogal genegen; Het is geen onaardige vent, iedereen heeft gebreken, en hij heeft toevallig zijn been. Maar… hij heeft ook wat centen. En je mag niet in zonde leven Trees. ’t Zou beter passen als jullie trouwden.
Hij vertelde me niets nieuws. Kosterke was me zeer genegen, meest van al nog in mijn beddebak. En als de kinderen niet in de buurt waren af en toe in het konijnenhok. Op een kortewagen snijgras. Zijn slecht been kwam dan niet ter sprake. Gelukkig was het stekedonker, zowel in de kamer als in het konijnenkot. Aan die blote koster was niet veel moois.
Een man wil maar één ding. Wat hebben wij in de pap brokken? Wanneer kosterke me begon te knijpen en te bepotelen hield ik mijn ogen krampachtig dicht. Ik dacht aan de vroege vismarkt, of aan de kermis van palmenzondag. Daar was altijd leute en plezier.

*********************
Aan de schipper kent men zijn gasten