dag nachtmerrie

Dit is de rubriek die volledig voor poëzie en proza is voorbehouden.

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

15 mei 2006, 06:57

Milo ging naar de vissersschool. Verzuipen in zee, moest voortaan geleerd worden.
Elke dag met de tram naar Knokke-Heist. Het koste mij handenvol geld, en ik had het al niet breed.
Die middag aan tafel, liep het mis. Kosterken had zonder plichtplegingen beslag gelegd op Ingel zijn plaatsje. Milo scheen dat niet goed te verdragen. Hij wrikkelde ongemakkelijk rond op zijn stoel.
“ Zit er een nagel door het zitvlak?” vroeg kosterken gemelijk.
Toen ik de jongen vorsend aankeek mompelde hij: “ hoer.”
In dat ene woord lag een hele wereld van verwijt. Maar hij meende dat niet.
Niemand had het zien aankomen. Naar de herkomst van die oorvijg had iedereen het raden. Milo tuimelde met zijn stoel tegen de vensterbank. Een pot geraniums viel aan scherven.
Dat was geen muilpeer, maar de stamp van een paard. En die kreupele klokkenluider had nauwelijks bewogen. Wie had dat kunnen vermoeden van zo een misbaksel?
Er druppelde een beetje bloed aan de lip van Milo, en hij zag bleek als een vaatdoek. Maar hij gaf geen krimp.
De anderen sprongen recht en liepen opgewonden rond de tafel. Heen en weer om de plek waar kosterken gezapig verder at. Alsof er niets was gebeurd. Jonge wolven rond een beer. Ik vond die hele vertoning maar niets. In de grond een gepaste les voor mijn oudste, maar het blijft toch altijd je kind.
Ik hield mijn hart vast bij de gedachte aan later. Wat, als zij eenmaal volwassen werden?
Twee dagen later stond kosterken met pak en zak voor mijn deur.
“ Trees, we hangen in de muit, binnen de veertien dagen kunnen we getrouwd zijn.”
Ik vond het nogal pover gesteld met kosterkes huisraad. Amper een stootkarretje.

Toegegeven, ik had mij de zaken enigszins anders voorgesteld. Kosterke had de reputatie er warmpjes in te zitten. Ik zag geen duit van zijn ponk, en nog minder leek hij geneigd voor zijn onderhoud op te draaien. Mijnheer leefde op mijn kosten. Was enkel de ogen dicht te knijpen, alhoewel het vehikel kon eten voor twee. Aan werken was de rest van zijn familie dood. Maar hij vitte wel voortdurend op mijn jongen, die liever lui waren dan moe.
Aan tafel eigende hij zich altijd de beste beetjes toe. Verhuisde ons bed zonder plichtplegingen naar het warmste kamertje. Gelegen boven de beerput. Soms waren mijn jongen bang geweest dat de bouwvallige vloer het op een dag zou begeven. Maar in steenkoude winters sliepen ze er graag.
Wanneer kosterkes plicht hem riep voelde ik mij meer op mijn gemak. Het huis haalde opgelucht adem. Daar kon die mispel andere klokken laten luiden. Tegen de pastoor had hij zoveel praats niet. Zeker daarom dat hij thuis zijn duivels ontbond.
De smid, van schuin tegenover sprak op een dag: “Trees jong, voor mij is het eender, maar kosterke zit meer in ‘De halve Maan’ dan in zijn toren.
Ik antwoordde hem om er van af te zijn: “Smid, als het de waarheid is, is het wreed, maar als het leugens zijn, zijn het grote”.
Ik had altijd geweten dat het scharminkel stekezot liep van Alida. Al lang, voor hij mij achter de biezen zat. Hij was het lief van de sluwe bazin uit ‘De halve Maan’. Maar ik dacht dat dit afgelopen was. Hij had voor mij gekozen?
De smid was niet te vertrouwen. Met handen als koolschoppen aan zijn lijf en het vervaarlijk rollen van zijn ogen maakt hij mij bang.
Op een keer wou hij met alle geweld van de wereld mijn achterste zwart maken. Ik heb hem toen op zijn gezicht geslagen. Hij bleef maar lachen, en toonde mij de puttekens van zijn ogen. Eens te meer kwam het voor de pinnen. Mannen zijn allemaal gelijk.
Soms bad ik in stilte, dat kosterke verstrikt mocht raken in zijn klokzeel. Laat ons zeggen, een simpel werkongeval. Met opgezwollen bakkes, blauw als de schalies van de kerktoren. Zo droomde ik het mij - de pastoor zou het mij op een dag komen vertellen. Ik heb de klokkenluider gevonden. Verhangen.

*******************
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

16 mei 2006, 07:45

De tijd vliegt. Mijn jongen werden van de ene dag op de andere volwassenen. Ik zag ze met de meisjes lopen. Giechelende zottekonten. Met veel pretentie, hetgeen ik slecht kon verdragen.
Was ik mijn tijd vergeten? Alles komt mij terug voor de geest. Een landschap, dat voorbijrolt. Gezien door het raam van een rijdende trein. Aan de rokken van moeder. Klein grut, krot en armoe troef, maar gelukkig. Content zonder veel fikfak. Het was een plezante tijd. De minder goede gebeurtenissen vergeet men snel. Het schrijnende gevoel, dat niets blijft zoals het is, wordt met de jaren sterker.
De kinderen beginnen van een huishouden te dromen. Twee ervan zitten op zee.
De zee, die ik met iedere vezel van mijn lichaam heb gehaat. De zee neemt en geeft, ten langen laatste berooft ze je van ieder restje hoop.
Wanneer het dakgebinte kraakt onder de Westerstormen, en ik de kracht van de beukende golven tegen het staketsel tracht te meten, krimpt mijn moederhart samen.
Ik zal er nooit aan wennen.

Hoe ik uit dat strontleven ben geraakt? Door het plegen van een misdrijf. Dat zeggen die grote heren met meer geleerde woorden.
Toen een cipier de sleutel in het slot omdraaide, geloofde ik het voor het eerst. Ik was een moordenares. Tenminste, dat beweerde die onderzoeksrechter. Hij vroeg mij hoe zo iets had kunnen gebeuren.
Had dat belang?
Zijn flitsende oogjes kneep hij tot spleetjes. Je wint er bij als je alles eerlijk opbiecht. En geen leugens, daarmee kom je nergens. Je wist toch waarmee je bezig was?
Alsof een mens vermoorden niet veel meer om het lijf had dan uw boterhammen beleggen met stinkende kaas.
Ik wou hem graag vertellen in wat voor drek ik was grootgebracht. Maar hij zou het niet begrijpen.
Je werd toch christelijk opgevoed?
Jawel mijnheer, maar een kind dat niet naar zijn honger mag eten, en daarbij nog moet zorgen voor een meute nietwaards heeft aan de leer van God weinig voordeel.
De ondervraging was niet langer een kwelling. De onderzoeksrechter boezemde me niet het minste ontzag meer in. Ik wilde hem aan het verstand brengen dat iedereen recht had op een menswaardig bestaan.
Zo onschuldig was kosterke toch niet? Hij roste mij af, en bedroog me om de haverklap.
Ik heb gezegd dat leugens je niet zullen baten. ’t Is in ieder huishouden al eens wat.
Hij blies de rook van een stinkende sigaar in mijn gelaat.
Een aanvaarde leugen is de waarheid waard!
Hij gaapte me aan als een onnozel kalf. Hij zocht op een antwoord, maar vond er geen.
Zoveel tegenstand had hij nooit kunnen vermoeden.
Het was geen leven meer met kosterke. Vooral toen hij met Alida begon. Zijn wallebakken en hoererij daar gelaten. Roepen en tieren. Alles went, maar ik verdroeg niet langer pijn. Toen ik me beklaagde over zijn trekkebekken met Alida sloeg hij nog harder. Kwam het eten te laat op tafel dan vielen er rake klappen. Mijn jongen schermden wel voor hun moeder. Maar ze hadden voortaan elk hun eigen krot en miserie.
Ik kon niet altijd op ze rekenen.
De onderzoeksrechter geeuwde. Het volstond voor vandaag.
De tijd speelde in zijn voordeel, hij zou mij wel murw krijgen.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

17 mei 2006, 07:19

Je kon afstand genomen hebben van het slachtoffer?
Het onderhoor ving aan. Tot in den treure. En weer die geleerde woorden.
De onderzoeksrechter leefde in andere kringen. Hoe het er bij arme mensen aan toegaat raakt hem niet.
Kosterke slachtoffer?
Seffens zet hij het scharminkel nog op een piëdestal. Onder een glazen stolp.

Op een avond kwam hij thuis. Hij stond in het deurgat. Straal bezopen. Met vertrokken gelaat.
Een beest had er niets aan. Zo had ik hem zelden gezien, en ik was intussen toch al wat gewend. Alida had de neuzenmaker er uit gegooid. Ik hield de lippen stijf op elkaar, maar kosterke werd chagrijnig. Ik roerde de kookpot waarin het avondeten sudderde.
Hij kwam met niet mis te verstane bedoelingen op mij af, en sleepte zijn poot achter zich aan. Door een spleet in de stoof viel een straaltje licht. Moest dat nu net op die glinsterende pook, die stokstijf bengelde aan de reling van de buis. ’t Is curieus hoe zo een kleinigheid een mens op gedachten brengt. Op een weerlicht lag die pook in mijn hand, en nog voor de wildeman mij kon raken trof de pook hem in het aangezicht. Hij keek mij dwaas aan. Ik dacht nog dat hij het in een lachen zou opnemen. Misschien was hij wat uit zijn lood, omdat hij tegenstand ondervond. Hij deed nog een stap, maar zijn been wilde niet meer mee. Hij grabbelde wat om zich heen, en stuikte dan zonder een kik tegen de stoof.
Ik was danig geschrokken. De pook viel uit mijn hand.
Wat is mij overkomen? Ik heb hem toch niet doodgeslagen? Je vermoordt toch niet iemand met zo één tikje van een pook? Ik sloeg bijlange niet uit al mijn macht.
Hij lag daar maar te liggen. Bleek als een gesteven laken. Alleen een rode streep van de slaap over zijn rechterwang.
Zou hij doen alsof? De komediant. Ik moet uitkijken, seffens vliegt hij mij naar de keel.
Kosterke, heb ik je werkelijk vermoord? Ik heb dat toch niet goedsmoeds gedaan. Het was een ongeluk. Allez, zeg eens iets. Maar het schriel scharminkel beweegt niet meer. Zijn slecht been, dat altijd wat korter was, lijkt nog te krimpen.

De onderzoeksrechter had maar met een half oor geluisterd. Toch klonk zijn stem milder.
Je had niet het inzicht te doden. Ik begrijp je beweegredenen, en een kwalijke slag is rap gegeven. Maar je moet verstaan, ik kan dat niet over zijn kant laten gaan.

Zo werd het avond. De gore wanden van de cel staren mij somber aan. De kracht van de beukende golven laat zich aan deze muren niet meten. De zee is onbereikbaar ver, verder dan ooit.
Tergend traag slaat de klok tien uur. Alles gaat hier traag.
Dan komt de cipier door het spionnetje loeren. In dit oord van kommer en kwel begluren ze zelfs je intiemste handelingen.
Even later gaat het licht uit.
Het wordt donker in mijn hart.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

20 mei 2006, 09:15

De klok. Altijd die verdomde klok.
De cipier, anders een brave vrouw, drukt mij op het hart. Tel de uren niet Trees, iemand telde ze voor jou. Tien jaar? Je mag content zijn. ’t Had slechter kunnen aflopen. Zie eens naar mij, ik zit hier voor de rest van mijn leven. Een chance dat er goede moordenaars tussen zitten, gelijk gij Trees. Anders was het hier geen leven meer.
En à propos, de aalmoezenier brengt iedereen een bezoekje. Op tijd en stond. Je moet maar zeggen als het past.
Het past nooit. Ik heb mijn buik vol van betweters. Pastoors hebben het altijd mooi voor het zeggen. Maar wij zitten wel met de konten.

Ik kon de muren wel oplopen. Als het zo ver is mag ik naar het atelier. Dozen plakken. De klok geraakt op de achtergrond, ik heb nu een welgekomen tijdverdrijf. Op de duur plak ik bergen dozen. Iedere doos wordt een stukje van mijn leven, mijn gedachten zitten in elke doos. Ook mijn verdriet om wat is geweest, en nooit meer worden zal.
Na de middag een wandeling. Met een tiental medegevangenen. Recht voor je uitkijken, niet blijven stilstaan. Daar stappen wij dan. Als marionetten. De bewaaksters houden ons nauwlettend in het oog. Een grove vernedering als je het mij vraagt. Om onze gezondheid zijn ze niet erg bekommerd. Daarna terug naar het atelier. De dozen wachten, papborstel en lijm, zwijgen en plakken. En de dagen aftellen.
Terug in mijn kleine cel voel ik de verlatenheid sterker. Een bed, tafel en stoel, een gevuurlakte waskom en waterkan. Een scheefgezakte kast, met uit zijn hengsels hangende deurtjes. Binnen ruikt ze muffig en vies. Een inventaris van het meubilair is vlug gemaakt. In de verste hoek van de cel staat de emmer. Je gaat naar de plee als je dringend moet. Dan wil je jezelf wel onzichtbaar maken. Dat kan natuurlijk niet. Er is het alziend oog in dit troosteloos gebouw. Zoals dat van God op de prentjes van vroeger.
Na weken wordt het plakken automatisch. Dozen tellen verveeld ten allerlaatste.
En de klok komt terug...
Haar slagen blijven nazinderen. Tot in mijn diepste dromen.

Op een dag komt de aalmoezenier. Nog een schappelijke vent, ware het niet van die telkens vluchtende blik. Hij durft mij precies niet aankijken. Staart voortdurend naar het plafond. Verwacht hij hulp van boven? De man heeft een versleten stem, zoals het krassen van een kraai. Hoe gaat het er mee Trees?
Ik zeg geen gebenedijd woord.
Ja, ik kom even een babbeltje slaan. Je woont in ‘De Verloren Hoek’ ik heb dat gevonden in het register. Een mooi plekje om te wonen, als je het mij vraagt. En goede buren, ben eens met hen gaan praten, ze verwachten je.
Stik, denk ik bij mezelf. Goede buren, de smid zal tien jaar geduld moeten hebben.
En alsof hij gedachten kan lezen: de smid laat je groeten Trees.
Van dat achterste zwart maken zal de smid niet gesproken hebben.
Trees, als ik iets voor jou kan doen?
Ja, verdwijnen en mij gerust laten, denk ik bij mezelf. Wat heb ik aan zulk sermoen?
De man is wat uit zijn lood. Hij zucht hoorbaar, en tikt een paar keer op de deur. Het teken voor de cipier. Een beetje terneergeslagen verlaat hij de cel.
Met een smak valt de massieve deur in het slot. Een sleutel wordt omgedraaid.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

21 mei 2006, 10:11

Martha was een zonderlinge vrouw. Niemand gunde ze een woord. Een snauw en een beet, meer niet. Weliswaar stond een zware straf op gesprekken onderling. Enkel in het atelier, op de laatste rij, was het mogelijk de regel de overtreden. Martha nam nooit plaats op de laatste rij.
Berucht om haar brute kracht, behandelden medegevangenen haar met respect. Ze was onmenselijk sterk. Op de wandeling hield ze niet van treuzelen, zoals een trekpaard in het gareel. Twintig jaar had ze aan haar been. Dat deed de ronde, meer wist men niet.
Toch voelde ik mij aangetrokken tot deze curieuse vrouw.
Overal vindt men een zwart schaap. Enkele bewaaksters hadden het op haar gemunt. Spanden ze samen? Martha toonde hen haar minachting. Dat was verkeerd gerekend. Verondersteld werd, ons nederig te onderwerpen. Uitgestotenen van de maatschappij. Tucht, dwang en voortdurende vernederingen. Dàt was ons deel. Je moest maar niet teveel van uw Jan maken.
Ook op de rustdag gaat het bespieden door. In de kapel, waar je van uit een hokje de eucharistische viering kon volgen – wat een theater - ben je met God nooit alleen. Probeer maar eens je gebedsoefeningen, tussen een rij cipiers die op je handen staren.

De directeur, mager en geel als een gedroogde stokvis, was een treffelijk mens. Hij had onmiddellijk mijn vertrouwen gewonnen.
Hij schuift zijn kepie in de nek. Trees zei hij, als je je voorbeeldig gedraagt zorg ik voor vervroegde vrijlating. Er is een wet die dat toelaat.
Het spreekt vanzelf dat ik het zothuis niet ga uithangen. Ik ga toch geen oorvijgen uitdelen aan de cipiers…? Toch zal ik mij de meeste van die rossen blijven herinneren. Meest nog om hun groot bakkes en dreigementen. En ik weiger hen te verdedigen door te zeggen: zij doen ook maar hun plicht. Wie niet aartsgemeen geboren werd zal nooit aan zulke plichten voldoen.
Al de beledigingen, alle dreigementen, trek ik mij ferm niet aan. Tot domme dingen laat ik me niet verleiden. De wét moet ik in gedachten houden. De wét op vervroegde vrijlating.
Ik mag de directeur niet teleur stellen.

Martha vertelde mij haar litanie. Op een keer zat ze op de laatste rij. Bij stukjes en beetjes kwam ik er het fijne van te weten. Automatisch plakten wij ons aantal dozen.
’s Anderendaags werd alles duidelijk. Zo klaar als pompwater.
Had deze vrouw haar biecht gesproken? Men vond haar bij het morgenappel. Doorgesneden polsen. Een verloren glasscherf, door een cipier over het hoofd gezien.
Martha had haar kind verdronken. In een jutezak. Zoals ze met kattejongen plegen te doen. Toen haar man achterbleef in Frankrijk begon ze een vrijage. Een bruut van een vent, haar bijzit, kon het kind horen noch ruiken. Het kind was er teveel. Martha was jong, en haar bloed niet altijd meester. Wat voor dwaasheden begaat men niet voor een man? Wie kan zeggen wat er omgaat in de menselijke geest? In een zatte bui is het gebeurd.
De verdediging pleitte verzachtende omstandigheden. Martha was lichamelijk zeer sterk, maar zwak van geest. Ze zocht het beste voor haar bloeike. Liever dan het te laten aftroeven door een bruut.
Dokters hebben wekenlang haar hersenpan onderzocht. Heel haar achterban werd doorgelicht. Zo ver men zien kon... niemand zot geworden in de familie.
De magistraat stak een rede af, kort en kronkelig, lijk de staart van een varken. Voor een gewone mens, onverstaanbare en fanatieke taal.

De brokkelige muren van de cel komen op mij neer. De wanhoop, door zovele handen op de wanden getekend, krijgen reusachtige vormen. Waarom Martha, waarom…? Met volle kracht duw ik mijn oren dicht.
Het slaan van de klok zindert nog lange tijd na.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

22 mei 2006, 07:06

weggehaald
Laatst gewijzigd door bachje op 19 dec 2009, 14:57, 1 keer totaal gewijzigd.
Aan de schipper kent men zijn gasten

Robol
Lid geworden op: 25 dec 2004, 14:48
Locatie: Beringen

22 mei 2006, 21:31

Bachje,
dit is een prachtig gedicht met veel levenswijsheid...Ik heb hier een dichtbundel, met als titel " Een boom voor elke dag" 366 boomgedichten...als een jaar 367 dagen had geteld, had ik het misschien gelezen, het doet me ergens denken aan Gezelle of aan de zusjes Loveling...prachtstijl...heb je ooit een bundel uitgegeven ?

Robbe
walk on with hope in your heart
And you'll never walk alone...

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

23 mei 2006, 09:32

De wereld draait verder, wel eens met haperingen. ’t Lijkt een paardenmolen. En ook al wil je der af, hij lacht daarmee, stoppen doet hij niet. De rondjes zijn gratis. En haal maar perten uit. De rekening wordt gepresenteerd. Altijd op het einde van de rit betaal je de coupon.

De bewaakster komt even controleren. Doen ze elke dag. Ze tikt met een houten hamer tegen de stalen spijlen van het vensterraam. Klinkt prachtig, die muziek, zegt ze. Zijn nog mooi intact. Terwijl werpt ze een blik door het raampje. Een lief zonnetje vandaag Trees. Een heel prettig voorjaarszonnetje…
Ik hoor de mussen in de vlier. Een koppel kauwen nestelen op de schoorsteen van het atelier. Ze kijkt het wankel meubel na. Controleert de matras. Ook de plee. Nergens gereedschap? Tot slot gaat ze mij fouilleren. Inwendig kook ik, maar laat begaan.
’t Is één van die pretkousen. Met veel tamtam hoepelt ze op.
Op de gang hoor ik, zich langzaam verwijderende stappen. Ze gaat van cel tot cel.
Als bevolen van hogerhand, grijp ik de gevuurlakte kan. In een vlaag van waanzin sla ik in het rond. Het glas van mijn raampje rinkelt. Gamellen vliegen ratelend in de hoek. Ook de waskom moet er aan geloven. Ik schop de tafel om, scheur de vlokken uit mijn matras. Kieper de plee om, waarvan de inhoud zich verspreidt over de kraaknette tegels.
Als mijn cel verandert is in een slachtveld zijg ik uitgeput neer. Ik staar naar de vlek op de vloer. Die alsmaar groter wordt.
Barse bevelen weerklinken op de gang. Even later wordt de deur opengegooid en drie, vier cipiers stormen mijn cel binnen. Ik bied niet de minste weerstand aan de sadisten, die als bloedhonden aan mijn lijf hangen. Het regent slagen en schoppen. Daarin zijn mijn beulen primus.
De directeur…
Ja, de directeur…De man weifelt. Weet niet goed hoe er aan te beginnen.
Trees zegt hij, en hij neemt een snuif tabakspoeder. Trees…Je bent nochtans een verstandige vrouw. Maar wat voordeel heb je van verstand als je het niet gebruikt? Baldadigheden kunnen we niet door de vingers zien. Hoe is het zo ver kunnen komen Trees?
Weet ik het zelf meneer de directeur? ’t Kwaad zot in de koker. Even het Noorden kwijt, hoe gaat dat, een defect kompas.
Trees, Trees… af en toe in een zak vallen is normaal. We zijn maar gewone creaturen. Maar vergeet nooit, dat wie hier binnenkomt, zijn gevoelens buiten moet achterlaten. Gedachten worden vervangen door artikels van het reglementenboek. Onthoudt dat vooral.
Ik zal mijn best doen meneer de directeur... Ik beloof het.
Die vervroegde vrijlating Trees. Dat is een andere kwestie. Ik mag mijn verslag nog zo minimaliseren. Het is geen bagatel, het blijft een daad van opstand, waar ze in Brussel zwaar aan tillen.
Begrijp ik meneer de directeur. Begrijp ik volkomen…stamel ik.
Hij schuift zijn kepie wat naar achter. Trees, als er een last is die je niet meer kan dragen, kom dan naar mij. We passen daar samen een mouw aan.
De gele gelaatskleur, typerend voor de chronische maaglijder, valt me nu beter op. Ook, hoe schriel de man is van gestalte. Hoe kan hij die kolossale taak aan? Van directeur, over zulk gebouwencomplex, uitgestrekt als een fabriek.
Hij neemt nog een snuif, moet een paar keer geweldig niezen, en kijkt me een beetje droevig aan. Zoals een paard dat balgpijn heeft. Ik heb te doen met deze edelmoedige man. Ontroerd tot in mijn ziel, druk ik hem zowaar bijna de hand. En dat ik niet vroeger vrij kom? Wegens die wet – hoe heet die ook alweer, een moeilijke naam – kan mij niet meer verdommen. De directeur loodst mij zachtjes, maar heel beslist naar de deur. Maar goed ook. Seffens smeek ik nog om langer te mogen blijven. Ware het niet van de bewaaksters, die hardvochtige beulen. En wat is nu tien jaar…? Tien onnozele jaartjes.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

24 mei 2006, 09:38

De klok is alomtegenwoordig. Op de gore celmuur tellen streepjes potlood de dagen af.
Sidnie voert het karretje met de maaltijden. Alleen zware gevallen krijgen zulke uitverkoren klusjes. Zij die zeer lang moeten zitten, en bewezen hebben hun duivels meester te zijn, profiteren van deze maatregel. Er zijn voordelen aan verbonden. Men verlaat ’s morgens vroeg de cel. En komt eerst ’s avonds laat terug. Sidnie komt met veel gevangenen in gesprek. Is tevens in de gelegenheid, meer dan anderen, haar hart uit te storten. Zij weet wat achter de stalen deuren schuil gaat.
Sidnie zit levenslang. Een vonnis dat ieder normaal mens zou doen wegkwijnen van wanhoop.
Sidnie daarentegen lijkt de opgewektheid zelve. Schijnt elke dag nog aan levenslust te winnen.
Waarom ik mijn kruis zo gelaten draag Trees…? Misschien de moeite om eens te vertellen.
Mijn eerste man was een boer. Zat goed in het vlees, én de centen. Moest wel een en ander veranderen aan zijn levenswijze. Hij leefde in zijn eigen afval, als een rat op een belt. Netheid stond niet in zijn notaboekje. Ik zei hem, Louis… Louis zei ik, de liefde presenteert zich niet in lompen, ze zorgt ervoor dat ze tenminste gewassen en geschoren is. Leek anders een convenabele man. Na de wittebroodsweken maakte hij effenaf een stal van de woning. In de slaapbed stonk het naar varkens, en God weet hoe lekker die beestje zijn in de pan. In levende lijve, en ongewassen duld ik deze roze behaarde ondieren niet in mijn bed. Het kwam zover dat ik de vernederingen niet langer kon verdragen. Ja,ik was bepaald vies geworden van die vent. Hoe stom was ik geweest, te denken dat hij zich zou keren als een kafzak.
Sproeistof tegen de coloradokever, in zijn maaltijden, gaf na twee weken het gewenste resultaat. Mijn mengsel maakte ik wat aan de sterke kant. Kwestie van hem niet nodeloos te laten lijden.
Mijn tweede man was apotheker. Een pannenlat met een hoge rug, op zijn havik droeg hij een brilletje met dubbele glazen. Na een vol jaar kwam ik er achter. Hij bedroog me met de doktersvrouw van het dorp. Toen ik hem wees op zijn buitensporig gedrag pleegde hij niet eens een schijnverzet. Een apothekerei bergt veel mogelijkheden.
Ziet ge Trees… ik dacht, met die boer liep het los. Opgeruimd staat netjes. Een misslag was bijna ondenkbaar. Helaas, de schoft spartelde langer tegen dan verwacht. Misschien was de cocktail niet in de juiste verhouding. Op de duur is hij toch opgehoepeld.
Binnen een tijdspanne van twee jaar, verlies van beide echtgenoten. Dat vonden de heren van het gerecht op zijn minst ongewoon.
Ze hebben me gebraden en geroosterd. ‘k Was nog vel over het been.
’t Is dan Trees, dat ik opeens klaar ben gaan zien. De mens is nergens content, nergens vrij. En vooral zijn er de kwellingen van het leven. Macht en liefde...
Wat bedoel je Sidnie, macht en liefde?
Precies, macht en liefde, zoals ik zei. We worden oud en krank, geen tanden meer in je kweern. Je groeit dubbel toe, en één poot staat reeds in het graf. Kinders zijn gekweekt, maar je geeft niet op. Altijd schransen om meer. Dat is de drang naar macht.
Zo heb ik het nooit bekeken. Ja ik beken Sidnie, nooit zo bezien…
Voila Trees…ons bloed hunkert danig naar een man. En omgekeerd. Eeuwige rondgang der dingen. Vrijen en trouwen, en struikelen al eens over een verboden liefde. Het hart slaat over en weer van danige alteratie. Dat is de drang van de liefde.
Waarlijk Sidnie, zo ver heb ik nooit gedacht…
En daar ben ik gekomen waar ik zijn moet Trees. Mijn denken! Weet je, Ik distantieerde mij van de wereld. De last van het gevangenisleven weegt bijlange niet op tegen de lasten van het leven. De bewaaksters...? Zijn mij meer aangenaam dan die stinkende boer en hoerenloper van een apotheker. Weliswaar heb ik beiden om zeep geholpen Trees, maar in eer en geweten, ze hebben weinig afgezien.

Op de donkere gang weerklinkt een klagend gemor. Mopperend duwt Sidnie haar karretje naar het volgende logement. Ben kwaad op mezelf, dat ik mijn maaltijd koud heb laten worden. Verontwaardigt denk ik, breng die vrouw op de brandstapel en het vuur zal doven van respect en schaamte.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

25 mei 2006, 09:47

De tijd vliegt. Met geduld komt aan alles een eind.
En ik heb geduld te koop…
Af en toe denk ik aan Sidnie, en haar prietpraat. Waarachtig, op de lange duur voelt men zich thuis in de gevangenis. Een mens heeft zo weinig nodig om zich aan vast te klampen. Kijk naar de medegevangenen. Hoe dikwijls verkneukelde ik mij niet, om hun miserie?
Beter gezegd, als wij alleen zouden afzien... Niemand zouden kennen in onze naaste omgeving, die dezelfde ellende meesleept. Sluit één mens achter de tralies, zes maanden later is het een lijk. Zet er een aantal samen in de bak en ze blijven gezond en wel. Zij trekken zich als het ware op aan elkaar, beklagen elkaar en putten levenskracht uit elkaar. Houden zo het hoofd boven water. Er ontstaan dikwijls vriendschappen onder hen die duurzamer zijn dan diegene die in vrijheid worden aangegaan. Maar o wee, wanneer één van hen vrij komt zal degene die nog moet blijven van zijn Jan maken. Roepen en tieren dat het niet eerlijk is, haar misstap was erger dan de mijne.
En gesmeede vriendschapsbanden zouden verbrokkelen, worden vijandschap. Zelfs haat .

Negen jaar en zes maanden heb ik gezeten. Ik sta opnieuw voor het bureau van de directeur. De goedmoedige man is oud geworden. Niet meer om aan te zien.
Trees, waarom ik je heb laten roepen. Je tijd zit er op, zes maanden cadeau. Voor die laatste jaren voorbeeldig gedrag. Morgen zet ik je aan de deur. Het zal me spijten, je was een uitstekende gedetineerde. Je bent er gelijk voor geboren. Om er zo drie te vinden moet ik ver zoeken.
Normaal gesproken heb ik nog zes maanden te gaan. Mijn potloodstreepjes bedriegen mij niet.
Een appelflauwte steekt de kop op, ik zoek steun aan de eikenhouten schrijftafel. Zo een man zegt niets om een lachreden, durft mij toch niet op de sintels zetten. De directeur is in al die jaren zowaar nog bleker geworden, ook magerder. Zijn uniform fladdert rond zijn lijf lijk de pluimen op een doodzieke reiger. Een vale ongezonde kleur dekt zijn, nochtans niet onaantrekkelijk gelaat. Wat zou je willen? Jaar in jaar uit in deze donkere spelonk, voortdurend tussen het galgenaas.
Raap u een beetje samen Trees, hoofd flink omhoog. Je mag voortaan iedereen recht in de ogen kijken. Aan de gerechtigheid ben je niets meer schuldig. Ge komt terug in de gemeenschap als een vers geboren lam. Zie dat ge het niet vergeet, je bent een eerbaar mens.
Bijna barst ik in tranen uit. Zal ik niet meer vergeten meneer de directeur…
Vaderlijk legt hij een hand op mijn schouder. Weet je Trees…Als ik eerlijk mag zijn. Feitelijk heb ik alle redens om jaloers te zijn op u. Jawel…Gij stapt hier buiten, ik blijf hier binnen. Uw tijd is om, de mijne duurt nog vele jaren. Afijn, ik ben niet te beklagen. Ik heb er zelf voor gekozen.
Hij wendt het hoofd af, waarschijnlijk even ontroerd als ikzelf. Godomme, waarom is het mij niet gegund die man eens stevig te omhelzen?
Waarom, meneer de directeur, moet een mens als gij nu net zo een beroep kiezen?
Trees zegt hij, ge moet dat verstaan, ik ben de juiste man op de juiste plaats. Ja, voorwaar…er bestond geen beter beroep, wat mij betreft. Nee, de juiste plaats…
Jawel meneer de directeur, spreek ik stout, beter op uw plaats dan die rossen van bewaaksters.
Nee Trees, nee… Zij zijn hier eveneens van doen. Knoop dat goed in uw oren. Alles heeft een plaats in het grote raderwerk. Als één wieltje hapert draait het vierkant.
Klaarblijkelijk wil hij het gesprek eindigen. Tot weerziens Trees, als ge eens in de buurt bent, laat niet van even aan te kloppen. Nee, niet aan de poort, maar aan mijn huisdeur. Steeds welkom Trees. En ga nu maar naar de griffier, omzeggens de schatbewaarder. Het plakken van de dozen heeft je een aardig sommetje opgeleverd. In de gevangenis kan je een heleboel sparen Trees.
Ja ja…, een boel sparen, lach ik.
Op de gang draai ik mij nog eens om. Ik wil hem nogmaals bedanken, maar zijn deur is reeds dicht. Warempel, zo een man is in staat iemand ertoe te bewegen het ontslag te weigeren en te blijven.
De lente hangt in de lucht. Vrij als een straatmus wandel ik door de open poort naar buiten. Al wat leeft, krioelt en krinkelt dooreen. Nieuw leven wordt geboren, en de cirkel is weer rond. Met paard en kar rent de bakker door de stille straten van de stad. Macht en liefde…
Ah wat…, ik laat mijn dag niet verbrodden door doemdenken. Ik heb nog een lange weg te gaan.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

26 mei 2006, 19:33

weggehaald
Laatst gewijzigd door bachje op 19 dec 2009, 15:01, 1 keer totaal gewijzigd.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

27 mei 2006, 20:05

weggehaald
Laatst gewijzigd door bachje op 19 dec 2009, 14:59, 1 keer totaal gewijzigd.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

28 mei 2006, 09:58

weggehaald
Laatst gewijzigd door bachje op 19 dec 2009, 15:03, 1 keer totaal gewijzigd.
Aan de schipper kent men zijn gasten

bachje
Lid geworden op: 09 dec 2005, 09:26
Locatie: Nieuwpoort

29 mei 2006, 09:28

Op Zaventem stond een vliegmachien,
dat niet meer vliegen kon.
Het schreide bittere tranen,
die droogden in de zon.

Ik vroeg mijn beste vliegtuigske,
waarom ben jij zo droef.
Ik huil zo sprak het vliegmachien,
van krampen in mijn schroef.

Ik maakte reeds veel droefheid mee,
maar ‘k had nog nooit gezien.
Een tuig dat zoveel weende,
dat oude vliegmachien.

Het schokte en het snokte,
en ’t beefde van verdriet.
En hoe het ook de vleugels sloeg,
weer vliegen kon het niet.

Zo stond het daar te snotteren,
in de schaduw van de loods.
Zijn einde te verwachten,
van ‘d engelen des doods.

Die kwamen daar met sleutels aan,
in blauw - grijze kiel.
Ontnamen daar dat vliegtuigsken,
zijn oude vliegersziel.
Aan de schipper kent men zijn gasten

eenddina
Lid geworden op: 29 mei 2006, 14:22
Locatie: brugge

29 mei 2006, 15:01


Ik , een eendje ,
solidair met al wat vleugels heeft
kijk je vol droefheid en medevoelen aan .
Je was mijn idool , mijn ideaal
je cirkelde in het zonlicht en gaf me te dromen
van horizonten die ik niet kon bereiken.
Nu zijn Je vleugeltjes veslenst , je schroefje verwrongen .
Geen sprake van dat ik je vergeet
Je ziel heb ik geïntegreerd ,
vormen verdwijnen , maar je dromen leven verder
in de ziel van hen die van je hielden...