Historie van Belgie

Dit is de plaats voor cultuur en historie. Ook voor nostalgie en geschiedenis van steden, dorpen, kerken, rivieren, enz. kan je hier terecht.

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

23 nov 2005, 18:30

Geschiedenis
Afbeelding
Voor de 16de eeuw heette Zoutleeuw nooit anders dan ‘Leeuw’, een benaming die wellicht terugging op het oudgermaanse ‘hlaiwa’, wat grafheuvel betekent. De betekenis van de term ‘Zout’ die later werd toegevoegd is onzeker: misschien bestaat er een verband met de taks op zout die Zoutleeuw mocht heffen en dat druk verhandeld werd in de stad; een andere verklaring zou kunnen zijn dat het een afleiding is van ‘solde’, soldij, een verwijzing naar de Soldeniers van het aanzienlijke garnizoen dat in de 16de eeuw in Leeuw gelegerd was. De oudste betrouwbare meldingen over Leeuw gaan terug tot het einde van de 10de eeuw: de eerste parochiekerk was de Sint-Sulpitiuskapel, gelegen ten zuiden van het huidige stadscentrum.
AfbeeldingDe economische groei van Leeuw is te danken aan verschillende factoren: dankzij de voltooiing van de weg Brugge - Keulen beschikte Leeuw over een gunstige handelspositie, terwijl omringende moerassen beschermden tegen invallen. Bovendien werd in 1130 een eerste verdedigingsmuur opgericht en breidde de stad zich uit in noordelijke richting. In 1236 werd de parochiekerk overgebracht naar de Sint-Leonarduskapel in het huidige centrum. Vele kooplui en ambachtslui vestigden zich binnen de beschermende muren van de nederzetting aan de bevaarbaar gemaakte Kleine Gete, zodat een rechtstreekse verbinding met Antwerpen tot stand kwam en waardoor het belang als handelscentrum begon toe te nemen.

In de 13de eeuw ontving de stad belangrijke vrijheden van de hertogen van Brabant, in ruil waarvoor zij het hertogdom moesten helpen verdedigen tegen de prinsbisschoppen van Luik. De lakennijverheid had intussen een hoge vlucht genomen: Leeuws laken werd verhandeld in het hele Maas- en Rijnland, Frankrijk en zelfs Engeland. Mede door deze welvaart werd Leeuw in 1312 één van de hoofdsteden van Brabant. Om aan de voortdurende dreiging van Luik te weerstaan werd omstreeks 1330 een tweede ringmuur opgericht.
Bijna twee eeuwen duurde deze bloeiperiode waarin Zoutleeuw ook op politiek vlak een aanzienlijke rol speelde, maar in de 15de eeuw kende de Leeuwse lakennijverheid een neergang, mede tengevolge van de concurrentie van het Engelse laken. Ook de bevaarbaarmaking van de Grote Gete tot Tienen, dat daardoor het belangrijkste handelscentrum werd in Oost-Brabant, betekende een zware slag voor de handelsbedrijvigheid. Toch slaagde de stad erin de schijn van grootheid op te houden en bouwde in 1538 zelfs nog een prestigieus stadhuis, dat thans nog de markt siert.
Afbeelding Tijdens de godsdienstoorlogen leefde de stad voortdurend onder de vrees van brandschatting en plundering, zowel vanwege de Spanjaarden, als vergelding voor de steun die de stad in 1568 bood aan de troepen van de Nederlanders, als van het Statenleger. In 1566 bleven de stadspoorten wel gesloten voor de beeldenstormers, waaraan het te danken is dat de Sint-Leonarduskerk nog zoveel gotische beelden bezit. De verdere geschiedenis is een droeve opsomming van rampen, bezettingen en verwoestingen: overstromingen verwoesten hele gehuchten en zelfs een stuk van de stadswallen, de pest eiste talloze slachtoffers, de Spaanse bezetter terroriseerde de inwoners en vormde een bron voor moreel verval.Ook gedurende de volgende eeuw teisterden krijgsgeweld en epidemieën Zoutleeuw. Ter bescherming van de Spaanse citadel werd een groot gebied onder water gezet: de overstroming van weilanden en pachthoven veroorzaakte armoede en ziekte. Ook van verschillende branden die talrijke huizen in as legden bleef de stad niet gespaard.





In 1678 en 1701 werd Zoutleeuw bezet door Fransen, in 1705 na een hevige beschieting door de geallieerden heroverd.
Het Oostenrijks bewind bracht eindelijk een adempauze voor de stad. De talrijke kloosters die er een onderkomen hadden werden echter wel zwaar getroffen door de hervormingen van Jozef II, die de kerk losmaakte van Rome en haar onderwierp aan de staat. Ook de Franse revolutie betekende een zware klap: kloosterlingen en priesters werden vervolgd, kerken gesloten en alle openbare godsdienstoefeningen werden verboden. De inlijving van onze gewesten bij Frankrijk had ook tot gevolg dat het prinsbisdom Luik werd opgeheven en zijn dreiging verloor. Daarmee verdween definitief de strategische betekenis van Zoutleeuw.In 1814 werd het Koninkrijk der Nederlanden opgericht. Koning Willem won de genegenheid van de bevolking door zijn streven naar herstel van handel en nijverheid, maar aan hun verzoek om de Kleine Gete opnieuw bevaarbaar te maken werd geen gevolg gegeven. In 1830 viel de uitroeping van de Belgische Onafhankelijkheid voor Zoutleeuw ironisch genoeg samen met het verlies van zijn stadstitel. Dit verlies werd in 1985 weer ongedaan gemaakt: met zijn kleine oppervlakte (963 ha) en zijn landelijke ligging in het Hageland lijkt Zoutleeuw wel op een dorp, maar zijn bouwkundig erfgoed getuigt van een groots verleden...
***********
Postzegels Zoutleeuw
Afbeelding
In de loop der jaren werden er door de Belgische Posterijen twee postezegels uitgegeven over Zoutleeuw


Op 15 november 1943 werd bij de zevende winterhulpuitgifte de reeks “Sint-Maarten V” uitgegeven. Zegel nr. 631 uit de officiële Belgische postzegelcatalogus met een waarde van 10 c + 5 c toeslag geeft de Sint-Leonarduskerk te Zoutleeuw weer naar een schilderij van Peter Aertsen. De oplage van deze zegel bedroeg 940.724 exemplaren.

Afbeelding
Op 24 november 1973 werd de “Toeristische zegel” nr. 1692 uit de officiële Belgische postzegelcatalogus met een waarde van 3 BEF uitgegeven. Deze zegel geeft het gemeentehuis met hallen en fontein op de Grote Markt te Zoutleeuw weer naar een tekening van Herman Verbaere. Gravure : Charles Leclercqz. De oplage van deze zegel bedroeg 17.210.314 exemplaren.
*****************
morgen verder
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

24 nov 2005, 14:13

Bezienswaardigheden
***********
Historisch Stadhuis en Halle
*******
Historisch Stadhuis
Afbeelding
In 1526 besliste het stadsbestuur van Leeuw een nieuw raadhuis te bouwen. Het gebouw werd opgericht tussen 1530 en 1538, naar een ontwerp van Rombout II Keldermans. Het is een eerder zeldzaam monument in de overgangsstijl van gotiek naar renaissance: het is gotisch wat structuur betreft maar de decoratieve elementen zijn duidelijke uitingen van de renaissance. De pui aan de voorgevel is in blauw arduin: ze heeft een voetstuk met rijkversierde vakken en een prachtig gebeeldhouwde omlijsting. Aan de voet van de stadhuistoren zijn nog overblijfselen te zien van de eerste verdedigingsmuur rond de stad uit de 12de eeuw.

Het interieur is prachtig: op de benedenverdieping was het kabinet van de burgemeester, de raadzaal en de ontvangstzaal waar vooral de muurschildering van Maurice Langaskens (begin 20ste eeuw) de aandacht trekt.
***********
Halle
***
Afbeelding
De halle, naast het stadhuis, ontstond omdat Zoutleeuw in de middeleeuwen een belangrijk handelscentrum was. De stad had in 1281 al een Vleeshuys of Vleeshalle gehad, maar de huidige halle moest het te klein geworden gebouw vervangen en tevens getuigen van de grootheid van Leeuw. De nieuwe halle werd opgetrokken op de muur van de eerste vestingswal, die nog steeds de achtergevel is. Behalve voor handel werd de halle ook gebruikt als ontmoetingsplaats en kazerne voor de Schuttersgilde, die in de middeleeuwen een zuiver militaire functie hadden.

Op de zolder werden de voorraden graan van de Tafel van de Heilige Geest, of armenhulp bewaard: de armenzorg in Leeuw dateert van 1235 en is wellicht de oudste van het land.
*********
Andere bezienswaardigheden
****
De Rode Leeuw


Afbeelding
De Rode Leeuw is momenteel het kantoor van de KBC. Het is een getrouwe reconstructie van het oorspronkelijke huis (eind 16de, begin 17de eeuw), een statige patriciërs-woning. Een deel van de toren en de muur van de Sint-Truidense poort (1130) is in de zijgevel van het huis verwerkt. Tijdens de restauratie van het gebouw werden een aantal vondsten gedaan waaruit men meent te mogen besluiten dat het huis ooit als stokerij heeft gediend. In de met straatstenen gevloerde kelder ontdekte men tevens een oude waterput met houten wanden en op de zolder tussenwanden in vlechtwerk, beplakt met leem.
****
Het Spiegelhuis

Afbeelding
Deze woning in renaissancestijl is genoemd naar de bouwheer, de vooraanstaande familie Hel-spieghel (1571). De gevels, boven een hoge natuur-stenen onderbouw opgetrokken in baksteen, zijn verrijkt met bakstenen speklagen en andere versieringen. Het is echter vooral de geveltop aan de markt die speciale aandacht verdient. Hij is niet alleen versierd met klassiek aandoende pilasters van Ionische inspiratie, maar boven het venstertje en aan de dakhelling ook met meiklokjes. Eén van de familieleden was lid van de rederijkerskamer "De Leliekens uyt den Dale" en liet daarom meiklokjes, het embleem van de kamer, in de gevel aanbrengen.
*********
De Scholierenhoeve

Afbeelding
Even buiten het centrum ligt, in de Tiensestraat, de ingangspoort van de Scholierenhoeve. De Orde der Scholieren werd gesticht in 1201; in 1235 vestigde zich een Scholierenklooster in Leeuw, ter hoogte van de Sint-Sulpitiuskerk. Dit klooster moest tijdens de Spaanse overheersing plaats ruimen voor een citadel en de orde vestigde zich in 1671 in de Schipstraat. Zij bouwden hier een kerk en in de Tiensestraat, waar het domein ook aan raakte, een woonhuis. De orde specialiseerde zich in het kopiëren van boeken en andere geschriften en bewees diensten aan de naburige kerken. Ze werd in 1784 door Jozef II van Oostenrijk ontbonden.




De kerk en het woonhuis zijn volledig verdwenen, van de gebouwen in de Tiensestraat bleven alleen de ingangspoort en enkele stallen met rondboogdeuren over.

In de Scholierenhoeve kan je nu terecht voor ambachtelijk bereide zuivelprodukten, zoals verse kaas, yoghurt, room, chocolademousse...
*****************
Het Gasthuis (thans OCMW-complex)

Afbeelding
De eerste gasthuiszusters die in 1371 in Leeuw kwamen wonen, waren belast met het onderhoud en de bewaking van de parochiekerk. Ze woonden in de kluizenaarskamer van de kerk, boven de huidige schatkamer. In 1660 vestigden ze zich langs de Kleine Gete en in 1716 bouwden ze hun kapel. Tussen 1840 en 1846 werd het huidige gasthuis langs de Kleine Gete gebouwd.

In het oude klooster zijn thans kantoren voor allerlei administratieve diensten ondergebracht, waaronder het OCMW en de Buitenschoolse Kinderopvang.
************************
Kapel van de Ossenweg
Afbeelding
De legende vertelt dat het miraculeuze Mariabeeldje afkomstig is van de Castelbergkapel. Het beeldje werd in de 16de eeuw tijdens het ploegen in een nabijgelegen veld gevonden. Men hing dit beeldje op aan een eikenboom en al vlug werd het een centrum van een steeds groeiende verering. In 1536-1538 werd een kapelletje gebouwd. Door de geweldige volkstoeloop werd het in de loop der eeuwen steeds uitgebreid en aangepast. Dit bedevaartsoord ter ere van Maria is dagelijks toegankelijk.
******************


van die kerken zie kerken en molens.Afbeelding
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

25 nov 2005, 17:01

ALGEMEEN
Ronse is "de koningin van de Vlaamse Ardennen" : hier klopt het hart van deze prachtige streek. Evenals de andere steden in de omgeving kende Ronse een woelige geschiedenis. Destijds bloeide hier de lakennijverheid ; Sanderus plaatste Ronse in zijn Flandria Illustrata zelfs onmiddellijk achter de Vlaamse koninginnesteden : Gent, Brugge en Ieper.

Ook in de vorige eeuw bloeide hier de textielnijverheid, zij het niet altijd onder de beste omstandigheden voor de arbeiders die er waren tewerkgesteld. Vandaag draait de industriële activiteit in Ronse op een lager niveau en zijn vele Ronsenaars genoodzaakt hun broodwinning elders te zoeken : in Oudenaarde en Gent of - met de trein - naar Brussel.

Ronse ligt op de taalgrens en heeft bijgevolg het statuut van taalgrensgemeente met faciliteiten voor de Franstaligen. De meeste Ronsenaars zijn tweetalig en spreken uiteraard ook het plaatselijke dialect dat merkwaardig kan genoemd worden. Door de franstalige invloeden en de grote inwijking van Gentse arbeiders in de XIX de eeuw lijkt het "Ronsies" eerder op het Gentse dialect dan op de andere spreektalen uit de buurt. Niets is beter dan een bezoekje aan een volkscafé om dit sappige taaltje eens in het echt te aanhoren.

Afbeelding
************
GESCHIEDENIS
Vanaf het Paleolithicum werden reeds verschillende heuvels in de Vlaamse Ardennen door de mens bewoond. De talrijke gevonden vuurstenen schrabbers en spitsen wijzen op plaatselijke activiteiten zoals jacht, vlees- en huidbewerking.
Naast de Kluisberg, Hotond, Pottelberg en Mont de Rhodes trof men in en rond het Muziekbos te Ronse ook sporen aan van deze menselijke activiteiten.
Onze streek werd echter voor het eerst echt bevolkt tijdens het Neolithicum. Deze samenleving was vooral gebaseerd op landbouw en veeteelt, en dit gebeurde in permanente woonkernen in de nabijheid van landerijen en kudden, en niet meer in tijdelijke kampen

In de VII de eeuw voor Christus brachten de Kelten vanuit het Rijngebied de ijzertijd bij ons binnen: zij vochten te paard en bovendien beschikten zij over ijzeren zwaarden. Tegen deze revolutie in de krijgskunst was de inheemse bevolking uiteraard niet opgewassen.

Omstreeks 125 voor Christus behoorde Ronse waarschijnlijk tot het gebied van de Nerviërs (Henegouwen), maar het lag ook dicht bij de grens der Menapiërs.

In de Romeinse Tijd bevond zich op het grondgebied van Ronse een nederzetting. Zo vinden we fragmenten van een Romeins bouwwerk die als recuperatiemateriaal herbruikt werden in de romaanse gewelven van de Sint-Hermescrypte. Eveneens als recuperatiemateriaal vinden we in deze crypte een deel van een sculptuur met dansende bacchante. Romeinse munten werden gevonden op de Muziekberg (1836) en in het Bois Joly op Hogerlucht (1955), respectievelijk daterend uit de IV de en de II de eeuw na Christus.
Op het eind van de V de eeuw werden de Romeinen definitief uit onze gewesten verjaagd door de krijgsheer Childerik. Waar de Romeinse cultuur de Germaanse bezetting overleefde, zou later - wat wij nu noemen - de taalgrens ontstaan
Het ontstaan van de eerste echte woonkern wordt gesitueerd rond het midden van de VII de eeuw, wanneer Sint-Amandus onze gewesten tot het christendom bekeert. Vermoedelijk was het Amandus zelf ofwel één van zijn volgelingen die in Ronse een eerste kleine religieuze gemeenschap stichtte, opgedragen aan de heiligen Petrus en Paulus.

Een kapitale datum in de geschiedenis van Ronse is 6 juli 860, de aankomst van de relieken van Sint-Hermes te Ronse. Keizer Lotharius zou deze relieken, die reeds in 851 te Salzburg aankwamen, voor Ronse voorbestemd hebben. Doch de vorst overleed in 855 en het was zijn opvolger, Lodewijk II, die ze naar Ronse liet overbrengen. Dit verblijf zou echter van korte duur zijn: in 880 vluchtten de monniken met hun kostbaarheden naar Keulen uit vrees voor de oprukkende Noormannen. Die overwinterden in 879-880 in Gent, en in het voorjaar voeren ze de Schelde af. Ook Doornik werd aangevallen. In de X de eeuw ontstond er een kapittel van kanunniken dat zich opwierp als de erfgenaam van de gevluchte monniken. De vroegere goederen van het klooster en de relieken van Sint-Hermes werden, met tussenkomst van Fulbert, bisschop van Cambrai, gerecupereerd in 940.

Vanaf deze datum ontwikkelde Ronse zich als stad. De relieken werden in 1089 ondergebracht in een nieuwe romaanse crypte, waarboven in 1129 een nieuwe Sint-Hermeskerk werd ingewijd. De komst van vele geesteszieken en hun begeleiders, die bij Sint-Hermes soelaas kwamen zoeken, gaf tevens een economische impuls aan de stad. Gaandeweg ontwikkelde zich dus een eerste stadskern rond het huidige Kaatsspelplein en de Kleine Markt, de Vrijheid. Die Vrijheid, waarvan de traditie wil dat ze door Otto I, keizer van het Heilig Rooms Rijk, aan het klooster geschonken werd, zal tot aan het einde van het Ancien Régime een soort enclave in de stad blijven. Zij zou rechtstreeks bestuurd worden door het Kapittel, dat ook instond voor een zelfstandig juridisch en fiscaal bestel: de volledige rechtsmacht werd er uitgeoefend. Zo stond de galg van de Vrijheid tot in de XVIII de eeuw achter het huidig Museum voor Folklore. Alle rechtshandelingen die plaatsvonden in de dorpen van het Tenement of leengoed van Inde (o.a. Elst, Hundelgem, Michelbeke) werden verleden voor de baljuw en de leenmannen van de Vrijheid. De Kanuniken voorzagen ook in onderwijs, vooral muziekonderwijs, dat in de XV-de en XVI-de eeuw op een bijzonder hoog peil stond.

In 1240 schonk Gerard de Waudrupont, ondervoogd van de abdij van Cornelimünster aan de Inde, de eerste vrijheidskeure aan de stad. Hierin werden een aantal bepalingen opgenomen die de wederzijdse verhoudingen en verplichtingen op bestuurlijk, juridisch, sociaal, militair en financieel vlak tussen de heer en de inwoners reguleerden. Op die manier werd willekeur ingeperkt en werd een vorm van rechtszekerheid gegarandeerd. De Ronsenaars waren er uiteraard erkentelijk om en boden daarom een 'crucoecke', die kostbare specerijen bevatte, aan hun heer aan. Dit gebruik bleef door de eeuwen heen bestaan. Dit feodaal hommage trotseerde oorlogen, rampen en revoluties en wordt nog jaarlijks herhaald tijdens de Fiertel.

Vanaf 1250 kende Ronse ook een steile opgang van de industrie, voornamelijk de lakennijverheid. Jan I, hertog van Brabant, verleende aan de Ronsese lakenhandelaars een privilege, waarmee ze o.a. een vaste standplaats kregen in de Lakenhalle van Leuven en vrijstelling genoten van het betalen van belastingen.
Na de overschakeling, onder druk van de Engelse concurrentie, van wol- naar vlasnijverheid kon Ronse door de productie van lijnwaadartikelen de godsdienstoorlogen en de grote uitwijking van protestanten toch economisch overleven. Via de markten van Oudenaarde en Ath werd het lijnwaad verhandeld; het vond via Spanje ook de weg naar de Nieuwe Wereld.

Weldra kwamen de voorboden voor het verval van deze hoogconjunctuur. Na de stadsbranden van 1513 en 1553 was deze van 1559 catastrofaal: in twee uren tijd stonden heel de stadskom en de aangrenzende huizen in lichterlaaie. Werkplaatsen, getouwen, grondstoffen en weefsels van de textielindustrie gingen in de vlammen op. Ondernemers en handelaars waren bankroet, de gewone man werkloos. Slechts acht huizen werden door de vlammen gespaard.

Geleidelijk aan begon een nieuw gedachtengoed opgang te maken: Lutheranen, Wederdopers, Calvinisten. In Ronse, dat nog gebukt ging onder de gevolgen van de laatste brand, vonden deze ideeën grote weerklank. Op 15 augustus 1566 vond hier de Beeldenstorm plaats. De kanunniken vluchtten naar Ath en de Sint-Hermeskerk werd tijdelijk bezet door de geuzen en daarna gesloten. De reactie op de golf van geweld die onze gewesten overspoelde liet niet lang op zich wachten. Filips II stuurde de hertog van Alva naar de Nederlanden op de opstand, die naast religieuze ook politieke motieven had, neer te slaan. Hij installeerde de Raad van Beroerte of de Bloedraad

In de XVII de eeuw ging graaf Jan van Nassau-Siegen, die op 28 maart 1629 de heerlijkheid en baronie gekocht had, over tot de bouw van een kasteel in Ronse. Het prachtig rechthoeking gebouw met een centrale binnenkoer werd één van de grootste kastelen van de Nederlanden genoemd. Als militair, hij was kolonel van een Duits regiment en werd later generaal van de cavalerie in Vlaanderen, was hij echter dikwijls op campagne. Hij overleed in Ronse op 29 juli 1638. Zijn weduwe verbleef op het kasteel van Ronse.

Na de slag bij Fleurus (26 juni 1794), werden onze gewesten door de Fransen bezet. Zowel adel als geestelijkheid werden door de Franse revolutionairen geviseerd: de baronie werd opgeheven en het kasteel van Ronse, dat na de Nassaus in handen gekomen was van de familie de Mérode, werd verkocht. Vanaf dan begon het kasteel zeer snel tot een ruïne te vervallen. De laatste koper, Alexandre-Louis Van Hove, kon het gebouw niet alleen onderhouden en bood het in 1821 voor een bescheiden som te koop aan aan het stadsbestuur. Burgemeester Eugène-Ferdinand Fostier verwierp het aanbod, waardoor het kasteel nog verder verviel en in 1823 volledig afgebroken werd. Dit alles was het gevolg van een vete tussen de Van Hoves (tijdens het Ancien Régime vertegenwoordigers van de heer en dus ConServBisatief) en de Fostiers (zeer ambitieus en progressief).


Afbeelding
In 1796 lijfde een decreet de Zuidelijke Nederlanden en het Prinsbisdom Luik in bij Frankrijk. In 1797 werd voor het eerst een nieuw berekende onroerende belasting, dit keer zonder vrijgestelden, ingevoerd en in datzelfde jaar deed men in Ronse de eerste inschrijvingen in de registers van de burgerlijke stand. De ambachten en gilden werden afgeschaft en het gewoonterecht met zijn diversiteit aan bepalingen werd opgeheven. De regeringsperiode van Napoleon luidde de eerste moderne textielindustrie te Ronse in. Het gebruik van de vliegende schietspoel deed de productie met één derde stijgen. In 1806 produceerden 450 arbeiders een jaarlijkse gemechaniseerde katoendraadproductie van 70.000 kg. Het is ook onder Napoleon dat het openbaar en cultureel leven grondig verfranst werd. De eerste openbare nutsvoorzieningen werden getroffen: in 1808 werd de eerste brandspuit aangekocht; het volgend jaar werd de eerste openbare gasverlichting geïnstalleerd. Tevens waren er plannen voor een openbaar watervoorzieningsnet: de obelisk op de Grote Markt. Die zal echter pas gerealiseerd worden onder het Hollands bewind.

De vernederlandsing van het lager onderwijs en de bestuurstaal, na de aanhechting bij Nederland in 1815, zette bij sommigen kwaad bloed. De voorstanders van Willem I waren vooral te vinden bij anticlericalen en de handelsburgerij. Op 28 september werd de W (van Willem) bovenop de obelisk door Belgische patriotten naar beneden gehaald. Omstreeks 1840 sloeg de tegenstelling patriot - orangist om in klerikaal (katholiek) en antiklerikaal (liberaal). Op nationaal niveau zou dit later leiden tot partijvorming.

Op het einde van de XIX-de eeuw werd de stad een belangrijk centrum van familiale textielbedrijven. Er werd werk gemaakt van een nieuwe specialisatie: gemengde stoffen en fantasieweefsels. De geweldige bloei in textielnijverheid en de opkomst van de fabrieken veroorzaakten een wezenlijke aangroei van de bevolking in het stadscentrum en een stijgende welvaart. Vele burgershuizen werden door vooruitstrevende ondernemers in art deco stijl opgetrokken en ingericht. Textielfabrikanten beschikten over een buitenhuis, veelal gebouwd op de heuvelruggen van de stad.

Tussen de twee wereldoorlogen in groeide Ronse uit tot het tweede textielcentrum in Vlaanderen. Nochtans waren er belemmeringen: de late mechanisatie, de nabijheid van concurrerende centra als Gent, Kortrijk, Aalst, Rijsel en Tourcoing. Een groot aantal bedrijven enbedrijfjes was kenmerkend voor onze stad. In 1959 telde men 536 bedrijven, waarvan er 359 werkten met minder dan 10 arbeiders. Men trof echter ook een aantal grote bedrijven aan. Deze kenden een langzame groei als gevolg van een financieel zwakke startpositie: er was een overwicht aan familiebedrijven.

Ronse werd door het Engelse regiment Inns of Court bevrijd op 3 september 1944. Na de oorlog herstelde de stad zich moeizaam en vanaf de jaren '50 en '60 werden de eerste tekenen van verval zichtbaar.
Door de oprichting van de Benelux (1958) en de Europese Economische Gemeenschap (1958) kwamen de Europese handelsrelaties in een nieuw daglicht. De resoluties van de Unctad-conferentie (1971) en de Internationale Verdragen van Lomé (1975), waarbij bepaalde quota textielproducten uit de ontwikkelingslanden douanevrij in de EEG mochten ingevoerd worden, zorgden voor nog verdere spanningen. Deze factoren zijn uiteraard een algemeen Belgisch, ook grotendeels Europees probleem, m.a.w. de uitdaging bleef voor elke fabrikant dezelfde. Het antwoord dat vanuit de industriële wereld gegeven werd, verschilde evenwel grondig van lokaliteit tot lokaliteit. Men moet dus ook interne factoren verantwoordelijk stellen voor de algemene economische achteruitgang in de regio Ronse. Hier komen we terug op die typische situatie: monoindustrie, familieondernemingen, kleinschaligheid, zelffinanciering, gediversifieërde productie en geografisch isolement. Alle intrinsieke kenmerken op een rijtje, regelrecht indruisend tegen de alternatieve productiestructuren die zich na 1945 opdrongen.
Het is ontegensprekelijk zo dat men in een groot aantal bedrijven rond de jaren 1950-60 een "levensmoeheid" vaststelt. De meeste ondernemingen zijn aan hun derde generatie toe. Voor het machinepark betekende dit een dringende noodzaak aan vernieuwing. Precies deze aanpassingen heeft men hier veel te laat of niet doorgevoerd. Vele kleine bedrijfjes hadden een te zwakke financiële basis om de nodige reconversie uit te voeren. Ze sloten dan ook in de jaren '60 een voor een hun deuren.
Door de taalwetgeving van 1963 wordt Ronse een Vlaamse stad met faciliteiten voor de Franstalige minderheid. Hierdoor viel Ronse uit de boot bij de fusies van de gemeenten.

Momenteel profileert de taalgrensstad zich als een cultuur-toeristisch centrum van waaruit men de prachtige natuur van de Vlaamse Ardennen kan ontdekken
********************
WEETJES

Kan het zijn dat in Ronse de bakermat ligt van één van de meest toonaangevende grootmachten op het Europese vasteland?
Kan het dat de wortels van Frankrijk, dat eeuwenlang en wereldwijd de toon aangaf op cultureel gebied, vast verankerd liggen in onze geliefde stad?
In Doornik zijn ze er dus aan voor de moeite! Tornacum of Rothnacum? Het laatste natuurlijk… want een schrijffoutje is snel gemaakt.


Als we oude kroniekschrijvers mogen geloven bestaat er geen twijfel: de grote Childerik werd omstreeks 436 in Ronse geboren! Zijn halfmythische vader Meroveus zou zijn naam geven aan een geslacht, dat zal uitgroeien tot het Franse koningshuis.
Childerik, die in 481 in Doornik (jawel) overleed liet een zoon na, Clovis I (465-511). Als koning der Salische Franken, overwon die o.a. de Alamannen, de Burgonden en de Visigothen. Daardoor werd hij de stichter van de Franse monarchie en de enige heerser van Gallië. Hij was de eerste 'barbarenkoning' die in 496 in Reims gedoopt werd door Sint-Remigius. Het Franse koningshuis zal zich in de loop der eeuwen ontpoppen tot een factor van formaat op het politieke schaakbord van de wereld, en zijn definitieve ondergang halverwege de XIX de eeuw ligt grotendeels aan de basis van de grondslagen van onze huidige Westerse maatschappij.


Enerzijds gevolgd, anderzijds weerlegd door een reeks lokale geschiedschrijvers uit de vorige twee eeuwen, blijft de Ronsese origine van Childerik zeker een stelling die niemand onbewogen laat.
**********
WAPENSCHILD

De oudste bekende afbeelding van het wapen van Ronse vindt men op een uit 1497 daterend zegel van Pauwel de la Porte, deken van het Sint-Hermeskapitel. De op dit zegel voorkomende krijgsman, Sint-Hermes, draagt een schild met daarop een dubbele adelaar. Zegelmatrijzen en zegelafdrukken van de stad Ronse zelf zijn er bewaard vanaf het begin van de XVI de eeuw. Het stadszegel vertoont altijd een schild met een dubbele adelaar, gehouden door een naakte vrouw.

Men vindt dit wapen ook elders afgebeeld. Uit 1506 bijvoorbeeld dateert een sculptuur van de dubbele adelaar op de middelste sluitsteen van het stergewelf van de zuiderkruisbeuk van de Sint-Hermeskerk te Ronse. Op de XVIII de eeuwse houtgravures en andere afbeeldingen van het wapen is de schildhouder zedig omgord en soms ook gekroond met loof.

Onder Napoleon deed Ronse in 1811 - 1813 een poging om een gemeentewapen te verkrijgen. De ontwerptekening ervan is nog bewaard in Parijs. Op het schild wordt Sint-Hermes afgebeeld en als schildhouder fungeert de met loof omgorde en gekroonde dame uit het Ancien Régime. Met Waterloo ging deze aanvraag de mist in.

Op 02/09/1818 verleende de koning der Nederlanden de "stad Renaix" op haar verzoek een wapen "zijnde van goud, beladen met een zwarte dubbelden arend, met rooden bekken, tongen en klaauwen. Het schild gedekt met een gouden kroon".

Dit werd bevestigd op 13/04/1838 door een Koninklijk Besluit. Het huidige wapen van Ronse gaat dus eigenlijk terug op een vergunning door de koning der Nederlanden van 1818. Een element van het wapen uit het Ancien Régime was daarin verdwenen, de schildhouder, en een ander buitenversiersel toegevoegd: de Nederlandse markiezenkroon
***************
Afbeelding
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

26 nov 2005, 13:14

Wapenschild van Ledeberg



Afbeelding Afbeelding
St.-Pietersabdij en Ledeberg
****************
Eerst op 15 december 1949 kreeg Ledeberg officieel door een besluit van de Regent een wapenschild toegekend: Van keel (= rood) met drie sleutels van goud paalsgewijs geplaatst, de sleutelboord naar omhoog en rechts gewend (= het wapenschild van de Sint-Pietersabdij), het schild geplaatst voor een Sint-Daniël met stralenkrans omgeven, omkleed met een tunica, biddend met opgeheven handen, staande op een grasgrond, begeleid van twee zittende leeuwen met opgerichte kop en naar hem opziend, dit alles van goud.


Officieel heeft voordien een ander wapenschild dienst gedaan.De oorsprong dient hiervan gezocht te worden in de tijdens de Middeleeuwen opgerichte "hoofdmeierij" rondom een hofstede gelegen aan de Schelde. Dit was één van de eerste bewoonde centra van Ledeberg.Op deze plaats werd ook de kapel van Sint-Daneel opgericht en bleef tot in 1870, tot de bouw van de huidige parochiekerk, het godsdienstig centrum. In zijn huidige bestrating gesitueerd lag deze rond het 'oude kerkhof' en de Mildreef. Een meier uit die tijd, Frans Bossier, liet het wapenschild vervaardigen. Hierop stonden drie stieren met een ring door de neus afgebeeld. Het droeg als onderschrift: "Babulo annulus hominis lex" (Wat de ring voor de stier is, is de wet voor de mens).

Op die plaats werd ook de vierschaar gehouden, een openluchtrechtbank. Een heel toepasselijk wapenschild dus. Waar de ring de stier binnen de perken van het handelbare houdt, zo wordt ook de mens door de wet binnen de ordening van het maatschappelijk leven gehouden. Dit wapenschild bevond zich in het portiek van de woning toebehorende aan de Groote in de Mildreef. Nu bevindt het zich in Ronse.
******************************************
Korte Historiek van Ledeberg
******
Ledeberg, voorheen een heerlijkheid van de Sint-Pietersabdij, wordt tijdens de Franse bezetting in 1801 een zelfstandige gemeente. In de voorsteden van Gent is het Ledeberg dat tot een snelle ontwikkeling komt. Twee faktoren zijn hiervoor bepalend geweest : de bevolkingstoename en de industrialisatie.

De bevolking neemt in een versneld ritme toe. Rond 1830 bedraagt het inwonersaantal 1.487, een verdubbeling sedert de eeuwwisseling, om op te lopen tot 3.597 in 1846 en 5.898 in 1850. Deze bevolkingsaangroei manifesteert zich het duidelijkst na de afschaffing van de stadsoctrooien in 1861. De bevolking wordt er aangelokt door de mindere belasting, de goedkopere gronden, de gunstige ligging aan de toegangsweg van uit Brussel en later het in 1885 opgerichte Arsenaal.
In de tweede helft van de 19e eeuw neemt de woningbouw op de vrijliggende gronden dan ook snel toe, zodat bij het begin van de Eerste Wereldoorlog nog slechts een kleine strook onbebouwd blijft.

Omstreeks de eeuwwisseling (1900) kent Ledeberg dan ook zijn hoogste bevolkingsdichtheid : 14.396 inwoners op een totale oppervlakte van 109 ha. Er ontstaat nood aan goedkope huizen, men bouwt dan ook op een minimum van oppervlakte langsheen dicht bij elkaar liggende straten. In Ledeberg zijn dan ook nog talrijke beluiken terug te vinden met de typische arbeiderswoningen. Als voorbeeld kunnen hier gelden de "Cité Anglaise" aan de Hundelgemsesteenweg en de beluikenbouw in de Belle-Vue wijk. De opheffing van de octrooirechten, welke mede de bevolkingstoename met zich meebrengt, betekent ook de industriële expansie buiten de Gentse stadsmuren


Afbeelding
Tijdens de tweede helft van de 19e eeuw komen zich talrijke hofbouwers te Ledeberg vestigen. Meestal de uit Gent afkomstige hofbouwers die nieuwe vestigingsplaatsen zoeken, verdrongen door de om zich heen grijpende industrialisatie te Gent. Die industrialisatie laat zich ook bij de aanvang van de 19e eeuw te Ledeberg opmerken.
De katoenspinnerij van Guinard-Bauwens wordt omstreeks 1808 ondergebracht in de Sint-Daneelkapel (thans het oude kerkhof). Deze fabriek moet aldaar tot omstreeks 1832 in bedrijf geweest zijn. Rond 1821 wordt de katoenfabriek van Eggermont opgericht. Enkele jaren later gevolgd door deze van Rey-Ainé. Deze laatste opgericht omstreeks 1830 in de Scheldebocht aan de Belle-Vue straat. Het eerste constructieatelier werd opgericht door Verbanck Pauwels in de jaren 1838-1839. De grote doorbraak voor de industriële vestigingen gebeurde evenwel in de zestiger jaren van de 19e eeuw

Afbeelding

Naar het voorbeeld van de grote Gentse vlasspinnerijen worden tussen 1860 en 1870 een drietal vlasspinnerijen opgericht : Gebroeders Bonne, August Soinne en Vervaecke. Een tweetal katoenfabrieken worden in dezelfde periode ingeplant, deze van Van Heuverzwijn en A. Bracq. De konstruktieateliers nemen eveneens in aantal toe. Voor 1870 zijn reeds in bedrijf : Leslie & Co, De Bryusker, Van Laethem, Bonne en P. Britton. Omstreeks 1865 worden reeds stenen vervaardigd in de steenbakkerij van Wed. Demil en Steyaert. En last, but not least, voor het einde van de 19e eeuw verrijzen aan de Schelde de scheepsbouwwerken van De Roose. Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw neemt de textielindustrie steeds verdere uitbreiding

Afbeelding
Dan verschijnen de katoenfabrieken van Vanderhaeghen aan de Hundelgemsesteenweg, Spingers op de Brusselsesteenweg met in de nabijheid de fabriek van Filature de Coton de Ledeberg. Met de oprichting van het vlasbedrijf van Bertin in de Arthur Latourstraat wordt ook de vlasindustrie bestendigd. In de hoek van de Brusselsesteenweg en de Hoveniersstraat, langsheen de Van Hoorenekestraat stonden de textielfabrieken van Van Gheluwe en Van Acker.
De chemische nijverheid was er ook vertegenwoordigd door de fabriek van Leirens, gelegen in de Belle Vuewijk. Parallel met deze demografische en industriële uitgroei van Ledeberg, manifesteert zich ook de culturele aktiviteit. Omstreeks 1870 liet Eggermont (de katoenfabrikant) het huidige gemeentehuis bouwen, ofschoon het pas in 1883, door aankoop van de gemeente, deze funktie toebedeeld kreeg. Eggermont liet het optrekken voor de toentijds zeer bloeiende harmonie "Concordia". Een muziekschool volgde al heel vlug in 1875.De schoolstrijd in 1879 was aanleiding tot de bouw van de parochiale school in de Kleine Kerkstraat.
*********************








Afbeelding



Sint-Gregoriuscollege
Afbeelding
En omstreeks dezelfde tijd werd het Sint-Gregoriuscollege opgericht. Vanaf dan konden de meisjes ook hun middelbare studies aanvangen in het O.-L.-Vrouw Presentatie Instituut. Al deze gebouwen zijn getuige van de sterke uitgroei van Ledeberg na 1860.
***********************
Afbeelding
Niet in het minst het omstreeks 1885 gebouwde godshuis of Hospice, oorspronkelijk een tehuis voor weeskinderen, dat tijdens de oorlogsjaren omgevormd werd tot ziekenhuis en de functie heeft vervuld van een bejaardentehuis.
******************
Afbeelding
Sinds zowat 1600 is Ledeberg bekend om de jaarlijkse ajuinmarkt. Van heinde en ver kwamen boeren en landlieden naar Ledeberg om er ajuinen, uien, in trossen of per gewicht aan de man te brengen. Stilaan verloor de markt haar aantrekkelijkheid. Een vernieuwd programma, met klemtoon op andere kermis- en feestattracties, zorgde voor een heropleving van de ajuinmarkt vanaf 1924-1925. Niet alleen in Ledeberg werden er uien aan de man gebracht. Al in de Middeleeuwen geschiedde dit op verschillende plaatsen in Gent. De uien die in Ledeberg op de markt werden aangeboden, kwamen voornamelijk uit de omgeving van Aalst en Ninove. Sinds mensenheugenis is de ui een vast ingrediënt van elke moestuin. Het is een eeuwenoude cultuurplant. Het voedsel bevindt zich in de vlezige, bladgroenloze bladeren of bolrokken. In oude recepten worden ze rokkenbollen genoemd. Kenmerkend is ook de indringende geur die tot tranen beweegt, te wijten aan zwavelverbindingen in de samenstelling van de plant. Tal van recepten schrijven het gebruik van ui voor als groente of als hoofdbestanddeel van bijvoorbeeld uiensoep en uiensaus.

De ongeveer vierhonderd jaar oude ajuinmarkt behoort tot de best gekende manifestatie te Ledeberg. Oorspronkelijk een plaats waar textielwaren en landbouwprodukten aan de man gebracht werden, evolueerde deze geleidelijk tot de ajuinmarkt, wanneer vooral de Aalsterse ajuinboeren hun produkten op de markt te koop kwamen aanbieden.Thans is ze meer uitgegroeid tot een feestmarkt met de bekende lichtstoet. Sinds 1995 beschikt Ledeberg over 3 grote manifestaties die tot ver buiten Ledeberg bekend zijn : de Ajuinmarkt Ledeberg, Carnaval Ledeberg en de Ledebergse Feesten. Het is opmerkelijk dat Ledeberg de enige deelgemeente van Gent is welke er jaarlijks in slaagt om 3 dergelijke grote manifestaties op touw te zetten. Het succes van deze 3 grote evenementen is ongetwijfeld toe te schrijven door de grenzeloze inzet van vele Ledebergse vrijwilligers die Ledeberg in hun hart dragen.
*****************
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

27 nov 2005, 13:47

Straatnamen Ledeberg

De Ledebergse straatnamen en hun oorsprong
*****
Achilles Heyndrickxlaan: Geboren te Gentbrugge als zoon van een machinist. Trad in 1927 in de gemeenteraad van Ledeberg. Hij werd in het college van burgemeester Cardon in 1927 schepen van de burgerlijke stand. Hij werd volksvertegenwoordiger en apotheker. Politieke gevangene Nr. 54.807. Was een zeer idealistisch man, scoutsmaster van de zeescouts, waagde dikwijls zijn leven bij het redden van mensen die bij ongevallen aan de zeer smalle Keizerpoort destijds in het water terechtkwamen. Heyndrickx stierf te Ledeberg op 15 november 1953.

Adolf Van Ooteghemstraat: Dokter in de geneeskunde en oud-burgemeester van Ledeberg, directeur van het Hospice, oneervol ontslagen door zijn aartsvijand en partijgenoot Arthur Latour in 1907. Deze straat droeg vroeger de naam van een groot geleerde Justus Lipsiusstraat.

Arsenaalstraat: Thans Pater Petrus De Meyerestraat. De straat werd genoemd naar de naam der centrale werkplaats van de N.M.B.S. welke werd aangelegd in 1885 en die 1200 man tewerk stelde. Pater Petrus De Meyere was Ledebergenaar van geboorte en Minderbroeder en tevens Historicus. Hij verbleef destijds te Turnhout, in de Paterstraat 122 te Eeklo en te Ronse op de Steenweg van Ellezelles. Hij overleed in het hospitaal van Ronse.

Arthur Latourstraat: Handelsreiziger in koperkuis en blink voor de fabriek Rinskopf, burgemeester en verwoed tegenstander van Van Ooteghem, niettegenstaande zij partijgenoten waren.

Bellevuestraat: In de volksmond de Traverstraat genoemd omdat er een overweg was van de IJzerenweg die naar het station van Gent-Zuid liep. Er was ook een tunnel aanwezig in de Rode Leeuwstraat. Deze bereikte de Schelde niet zoals nu. Er waren daar niets anders dan meersen.
Binnenweg: In de volksmond het Luizengevecht genoemd, niet dat de luizen daar speciaal vochten, maar omdat er daar 4 beluiken in uitkwamen en er zeer veel kinderen woonden. In 1865 kon men vanuit de Binnenweg naar de Brusselsesteenweg kijken. Er stonden nog geen huizen langs de Van Lokerenstraat en de Nieuwstraat, nu genaamd Van Bockstaelestraat.

Bloemstraat: Aangelegd in 1872 verwierf zij haar naam aan een herberg die er tegenstond en die de "Bloem" noemde.

De Mildreef: Fransiscus De Mil werd geboren op 19.3.1786. Hij overleed op 24.12.1852. Hij werd bij vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg op 24.11.1834 assessor van de burgerlijke stand wegens klaarblijkelijke onbevoegdheid van de titularis schepen van de burgerlijke stand van Ledeberg.

Doorgangstraat: Aangelegd in 1867 en de werken zijn beëindigd in 1868.

Doorgang der Hallegasten : Weg waarlangs men vroeger op Bedevaart ging naar O.-L.-V. van Halle in Brabant en naar de potjesmarkt in Sint-Lievens-Houtem. Maar de vroede vaderen in Brabant bekloegen zich weldra over het onwelvoeglijk optreden van de bedevaartgangers en er werd ook wel eens gestolen in Halle door die van Ledeberg.

Dr. Van Bockstaelestraat: Eertijds de Nieuwstraat genoemd omdat dit de enige geordende straat van Ledeberg was. Dr. Van Bockstaele was schepen van onderwijs te Ledeberg en hoofddokter van het Hospice.

Edward Blaesstraat: Toonkundige en directeur van de muziekschool, woonde lange tijd in de Van Lokerenstraat; de eerste benaming van de Van Lokerenstraat was Driestraat en die kwam uit op de Brusselsesteenweg.

Frans De Coninckstraat: Toonkundige en direkteur van de muziekschool. Vroegere benaming Stationsstraat, omdat de in- en uitgang van het vroegere station van Ledeberg er gelegen was.

Froebelstraat: Eertijds noemde men het de "Kleine Binnenweg" eveneens als de "Toverressestraat". Froebel, geboren in 1782 en overleden in 1852 was de grondlegger van het kleuteronderwijs en tevens van het lager onderwijs.

Gaston Crommenlaan: Crommen, geboren op 11 juli 1897. Burgemeester en senator, eerste ondervoorzitter van de Senaat, hoofdredacteur van het blad Vooruit, 40 jaar actief geweest in het politieke leven van Ledeberg, en overleden op 22 januari 1970.

Guido Gezellestraat: Eerst droeg zij de benaming van Kazernestraat naar aanleiding dat er daar een achttal huizen stonden die éénvormig van stijl waren gebouwd; de mensen noemden het daarom de Kazerne.

Willem Blanckestraat: Eertijds Kleine Binnenweg, Toverressestraat, Blancke was schepen van Ledeberg en secretaris van Bond Moyson en overleed in 1925.

IJzerweglaan: Dit was de weg langs waar de eerste trein in 1837 van Gent-Zuid naar Dendermonde liep.

Kerkplein: Nu Ledebergplein van Ledeberg. Voorheen de Poel van Ledeberg, opgevuld met de resten van de afbraak van de blauwselfabriek in de Peter Benoitstraat alias Rode Leeuwstraat, alias Balansstraat. Droeg ook lange tijd de benaming
Vooruitgangplaats en in de bezetting Albrecht Rodenbachplein.

Koningin Astridstraat: Eertijds Harmoniestraat genoemd nar de Harmonie Concordia. Sinds 1983 terug Harmoniestraat. De Harmonie Concordia bestaat heden ten dage nog altijd (is opgericht in 1858).

Lachaertstraat: Burgemeester van Ledeberg, droeg voordien de benaming van het Halvemaanstraatje, genoemd naar een herberg die tegenover stond. De herberg "Hale Mane", die reeds genoemd werd in 1690. Pieter Lachaert was burgemeester in 1769.

Lindestraat: Eertijds droeg zij de naam Egide Bertinstraat, een grote huiseigenaar en aannemer; hij was ook gemeenteraadslid van Ledeberg. De naam Linde werd gegeven omdat er destijds enkele Lindebomen stonden.

Louis De Smetstraat: Hovenier en tuinbouwkundige, schepen van Ledeberg geweest.

Moriaanstraat: Bij het volk gemeentelijk de Snottebelle genoemd of ook snottemuile. De Rietgracht kwam er in uit en het volk deponeerde er zijn afval. De straat ontleend haar naam aan een herberg de "Moriaan" in 1759.

Pacificatiestraat: Huidige benaming Landjuweelstraat. Ontleend haar naam aan de Pacificatie of Bevrijding van Gent in 1576 afgesloten "en werd aangelegd in 1873".

Peter Benoitstraat: Bij het volk de blauwe cité genoemd omdat er daar eertijds een blauwsel fabriek stond. Voordien droeg zij de naam van de Rode Leeuwstraat ontleend naar een afspanning en postiljon naar Zottegem in 1759. Daar was ook een vlas- en granenkoopman gevestigd.

Pol De Vischstraat: Eertijds Hervormingsstraat als herinnering aan de Godsdienst beroerten. Pol De Visch was burgemeester van Ledeberg en volksvertegenwoordiger van 1921 tot 1926. Hij werd krankzinnig en stierf te Ukkel in 1930.

Posthoornstraat: In die straat juist tegenover de ijzergieterij van De Bruycker-Dutry was het eerste postkantoor van Ledeberg gevestigd. Ook de diligentie vertrok er naar Oudenaarde en Aalst. Tegenover de fabriek van De Bruycker-Dutry was er ook vele jaren een hoefsmid gevestigd.

Reystraat: Rey Ainé, afkomstig uit Ruisbroek als marchand met garen, kwam zich te Ledeberg vestigen omstreeks 1830. Hij richtte 2 fabrieken op, een vlasafdeling en een weverij. Hij verschafte werk aan 800 personen.

Schoolstraat: Aangelegd in 1872 was deze eertijds het depot van de paardentram. Deze straat werd eens hevig geteisterd door de brand die in het depot had plaatsgevonden.

Van de Veldestraat: Laatste levende abt van de Sint-Pietersabdij en te Ledeberg overleden te 1927.

Van Geertstraat: Kolonel in het Belgische Leger, zeer taalminnend en verwoed aanhanger van toneel. Samen met Louis Minard stichtte hij de eerste Vlaamse schouwburg in Gent waar de eerste maal de Vlaamse Leeuw werd gezongen als strijdlied van de Vlamingen.

Van Hoorebeckestraat: Gewezen burgemeester van Ledeberg. De straat droeg vroeger de naam Rietgrachtstraat. De Rietgracht was van oudsher de grenslijn tot waar de vaderen van de Sint-Pietersabdij hun juridische bevoegdheden uitoefenden.

Van Paemel Prosper Vincent: Burgemeester van Ledeberg op 11 februari 1858.

Vervaenestraat: Bloemist en gemeenteraadslid van Ledeberg. Zijn bloemisterij was gelegen rond de Sint-Daneelkapel. Zij droeg vroeger ook de benaming van Gontrodestraat, Rodschenheidweg of Controdsche heirbaan.

Adolf Papeleupark: Stichter der boomkwekerijen te Wetteren.
Adolf Papeleu is geboren te Aalst op 7 april 1811. Zijn moeder Coleta Tack is bij de geboorte overleden. Adolf Papeleu bracht zijn jeugdleven door op de "Bucht" te Lovendegem.
Reeds in 1836 had hij een eigen kwekerij te Gentbrugge, daar waar het eerste hofbouwgesticht Van Houtte zou komen.
Adolf Papeleu kwam met Van Houtte in contact en samen vormden zij een vennootschap tot in 1845.
Door toedoen van een schepen uit Wetteren, nl. Stuze Van Goethem, kwam hij naar de "Hei" te Wetteren, om er alleen een kwekerij op te richten. De gronden werden gehuurd van Burggraaf Constant de Gorgeette d'Argoves uit Sint-Omaar (Fr.), die gehuwd was met Zanais de Bueren uit Melle. Adolf Papeleu had echter nog een klein bedrijf te Ledeberg, daar waar nu het Dienstencentrum Ledeberg staat. Hij verbleef er in zijn verdwenen Pagode, aangekocht door de Vrederechter Goedgebeur van Evergem.
Adolf Papeleu werd op 6 juli 1844 benoemd tot overste van de ontdekkingsreizen naar Guatemala en opzichter te Sint-Thoma. Voor de hoofdstad van Guatemala ontwierp hij een plan voor het aanleggen van een stadspark en had de leiding bij de uitvoering. Nadien ging hij op speurtocht naar de Soenda-eilanden en bracht vandaar heel wat rariteiten mee. Adolf Papeleu kreeg te Ledeberg het bezoek van José-Christobal de Guermetta, samen met zijn Dame Conchita Lutetia Hertha van Herzberg. Deze kwamen in opdracht van hun regering Carrara en schonken hem drie zaken, nl. 1) een grote som in gouden geld 2) een oorkonde van ereburger 3) een mededeling dat een straat naar hem zou genoemd worden. "De Caljée Papelen"/
In Deurle is er een laan genaamd : Papeleugoed.
In Aalst is er een Papeleustraat, een plaket, een Papeleukermis, een Papeleulied, een Papeleumars en een Papeleupostdagstempel.
Een grote "Papeleutentoonstelling" is in het vooruitzicht.
******************************************
hier wat oude foto's
Afbeelding
Vooruitgangsplaats (nu Ledebergplein)
*****
Afbeelding
Botermarkt (nu Hundelgemsesteenweg)
*****
Afbeelding
Brusselse Poort (nu Keizerpoort)
******
Afbeelding
Hundelgemsesteenweg
******
morgen de rest
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

28 nov 2005, 12:57

Afbeelding
Kerkstraat (nu Ledebergstraat)
***
Afbeelding
Gemeentelijke meisjesschool in de Kerkstraat
***
Afbeelding
Langestraat.
****
Afbeelding
Postkantoor in de Langestraat
****
Afbeelding
Edward Pynaertkaai
****
Afbeelding
Sint-Lievensbrug
****
Afbeelding
August Van Lokerenstraat
****
Afbeelding
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

29 nov 2005, 17:07

S t a d a a n d e m o n d i n g

Van 1100 tot 1500 speelde Gent een vooraanstaande rol onder de belangrijkste steden van Noord-West-Europa. Men schat het aantal inwoners van de 13de tot de 15de eeuw op zo'n 65.000, dit is nauwelijks iets minder dan Parijs, maar een heel stuk meer dan bijvoorbeeld Londen of Hamburg. Zijn karakter van middeleeuwse grootstad dankte Gent aan de productie van wollen luxelakens en zijn uitstekende ligging aan de samenvloeiing van de twee belangrijkste rivieren van Vlaanderen, de Leie en de Schelde, met hun goede mogelijkheden voor het handelsverkeer.
Afbeelding
Op die plek, waar de beide rivieren samenkomen, was het dat de wieg had gestaan van Gent. De stadsnaam zelf betekent trouwens niets anders dan 'monding' of 'samenvloeiing'. Die gunstige ligging heeft hier al sinds de prehistorie mensen samengetrokken. Archeologen en plaatsnaamkundigen hebben er talrijke sporen van menselijke aanwezigheid aangetoond sinds het steen- en het ijzertijdperk. In de eerste eeuwen van onze jaartelling, tijdens de overheersing van de Romeinen, bestond er een vrij belangrijk dorp op hoge zandrug die zich uitstrekt van Eenbeekeinde in Destelbergen tot het punt waar Leie en Schelde samenvloeien. De mensen woonden er veilig beschermd tegen het water. Verderop langs de Schelde, op de Blandijnberg, bevond zich een Romeinse villa.

Het aanzienlijk gebouw dat (naar een zekere Blandius, één van de bezitters) Blandinium of Blandijn werd genoemd, fungeerde daar allicht als centrum van een grote landbouwuitbating. De grote Germaneninvallen van 406/407 betekenden het einde van de Romeinse bezetting. In de valleien van Leie en Schelde vestigden zich daarna voorgoed Germaanse volkeren die men tot de Salische Franken rekent.
*****************************************
Het verblijf van de geloofsverkondiger Amandus in de jaren 629-639 betekende een belangrijk keerpunt. Hij was een voormalige edelman, afkomstig uit de Franse landstreek Aquitanië. Hij kwam met brieven van de Frankische koning Dagobert I, waardoor het hem toegestaan was de bewoners van de Gentse regio desnoods te dwingen zich te laten dopen. Zoals vele van zijn tijdgenoten zal de ondernemende Fransman per schip hebben gereisd langs Leie of Schelde. Maar toen hij aan wal wou gaan bij Ganda, de plek waar zich thans de ruïnes van de Sint-Baafsabdij bevinden, wierp de vijandige bevolking hem terug in het water. Hij trok zich dan wat verderop langs de Schelde enige tijd terug in een klein kloostertje met bidplaats, vermoedelijk op de Blandijnberg, de plaats waar later de Sint-Pietersabdij zou verrijzen. Tot een plaatselijke gezagdrager op zekere dag in Ganda een terdoodveroordeelde liet ophangen. Amandus liet hem heimelijk van de galg afhalen en overbrengen naar zijn kloostertje. Door gebed wist hij hem weer tot leven te wekken. Dit mirakel was blijkbaar zo overtuigend, dat de inwoners van de streek zich vrijwillig lieten dopen en de heidense cultusplaatsen vernielden. Meteen was de kerstening van de Gentse bevolking een feit.
Afbeelding
In aanwezigheid van koning Dagobert I kende paus Martinus I in 639 privileges toe aan de twee monniken van de Sint-Pietersabdij
****
Daarop heeft Amandus samen met zijn vriend en volgeling Bavo - alweer een voormalige edelman, afkomstig uit Haspengouw - twee kloosters gesticht, deze van Sint-Baafs en Sint-Pieters. Had de heilige man maar een dagboek bijgehouden! Toen de beide Gentse abdijen later mekaars grote rivalen waren, hebben zij zich verbeten ingespannen om hun 'eerste-geboorterecht' te bewijzen. Diefstal van relikwieën en vervalsing van oude oorkonden waren eeuwenlang schering en inslag. Zelfs tot vandaag toe doet de vraag welke abdij de oudste is nog steeds veel inkt vloeien bij geschiedkundigen.
Afbeelding
De ruïnes van de Sint-Baafsabdij werden honderd jaar geleden ingericht tot museum voor stenen voorwerpen.
*****
De beide abdijen richtten de eerste kerken op voor de landelijke domeinbewoners, namelijk Sint-Martinus op Ekkergem en Heilig-Kerst vlakbij de Sint-Baafsabdij. Sint-Pieters en Sint-Baafs kenden een tijd van hoge bloei onder de regering van keizer Karel de Grote. Niemand minder dan diens beroemde vertrouwensman en biograaf Einhard was vanaf 815 lekenabt van de twee Gentse kloosters. Hij bezorgde ze het statuut van koninklijke instellingen. Als een echte moderne manager legde hij de basis voor hun latere ontwikkeling tot de belangrijkste abdijen van Vlaanderen.
Met hun nieuwe instellingen schiepen de kerkelijke en de wereldlijke overheid orde en een gevoel van veiligheid. Er ontstonden dan ook verschillende bevolkingskernen in de Gentse regio. Zulk een dorp bestond na 650 ook al aan de Reep, op en rond de hoger gelegen Zandberg in de buurt van de huidige Sint-Baafskathedraal. Hier alleszins moeten ook marskramers en handelaars regelmatig hun vreemde koopwaar hebben aangevoerd langs het Scheldewater. Althans zolang er voldoende veiligheid heerste in het land.

Donkere tijden braken aan ten gevolge de invallen van de Vikingen, Scandinavische krijgers die met hun snekken de Schelde kwamen opgevaren. De Sint-Baafsabdij werd versterkt en op een nabijgelegen scheepswerf bouwden plaatselijke specialisten zelfs oorlogsschepen. Op de lange duur mochten die voorzorgen evenwel niet baten. Tijdens hun moordende rooftochten in de jaren 879-883 plunderden en vernielden de geduchte Noormannen de twee Gentse abdijen. Het nog maar pas ontluikende Gent werd alweer van de kaart geveegd.
********

vervolg morgen
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

30 nov 2005, 11:00

O r d e e n v e i l i g h e i d
*******
Na de ontreddering van de Noormanneninvallen lieten de graven van Vlaanderen voor het eerst van zich spreken. Graaf Boudewijn II de Kale deed in zijn graafschap opnieuw orde en rust heersen op een wijze die in heel West-Europa uniek was. Hij schiep daarmee de voorwaarden voor de ontwikkeling van de economie en voor het ontstaan van steden. In Gent liet hij een versterking bouwen op de linkeroever van de Leie, op de plaats waar zich thans de slottoren van het Gravensteen bevindt. Bij die veilige beschutting was het dat de bevolking zich hergroepeerde. Voor haar behoeften legde men aan de voet van de versterking een markt aan (de huidige Groentenmarkt). Straalsgewijs daarrond vormde zich een belangrijke nederzetting.
Afbeelding
Vanaf 1880 doet Gent grote inspanningen om de middeleeuwse monumenten te herstellen. Hier zijn de aangebouwde huizen aan het Gravensteen reeds gesloopt. Tijdens de werken vond de aloude dagelijkse groenten- en fruitmarkt op het Veerleplein gewoon plaats.
***
In de buurt van de Gras- en Korenlei bestond deze voornamelijk uit kooplieden. Omstreeks 950 kwam ook het oude dorp bij de Zandberg weer tot ontwikkeling. Langsheen de as gevormd door de Hoogpoort groeiden de twee kernen geleidelijk naar elkaar toe. De beide uit hun as verrezen benedictijnerabdijen tenslotte maakten het plaatje compleet. Voor het jaar 1000 kwamen deze opnieuw in het bezit van hun kerkelijke gebieden en landbouwdomeinen.

De legende van de Graalridders is onverbrekelijk verbonden met Glastonbury in het Engelse graafschap Somerset. Maar ook Gent heeft hierin een rol gespeeld. Abt Dunstan van Glastonbury was omstreeks het jaar 950 naar Vlaanderen gevlucht en hij genoot in de Gentse Sint-Pietersabdij de politieke bescherming van graaf Arnulf I. Hij liet daar enige handschriften achter. Terug in zijn eigen abdij, voerde hij er de benedictijnse regel in die hij in Gent had leren kennen. Twee eeuwen later stelde de toenmalige graaf van Vlaanderen, Filips van de Elzas, tijdens een verblijf te Gent een geheimzinnig handschrift ter hand aan zijn gevierde hofdichter Chrétien de Troyes. Deze putte daaruit voor zijn Perceval ou le conte del Graal, die koning Arthur en zijn Ridders van de Ronde Tafel voorgoed beroemd zou maken. Men neemt aan dat het bewuste mysterieuze boek door abt Dunstan destijds achtergelaten was in de Gentse Sint-Pietersabdij.

In het gebied tussen Leie en Schelde, in de schaduw van de grafelijke burcht en omzoomd door de grote abdijen, begon de snelle groei van het nieuwe Gent. Op vele duizenden plattelandslui oefende de stad een magische aantrekkingskracht uit. Voor hun godsdienstbeleving diende men spoedig bijkomende bidplaatsen op te richten. Het waren de eerste echte stadskerken. In het jaar 942 kwam de bisschop van Doornik de Sint-Janskerk (nu Sint-Baafskathedraal) inwijden. Voor het jaar 1100 bouwde men ook reeds de voorlopers van de huidige Sint-Jacobs-, Sint-Niklaas- en Sint-Michielskerk.

Het samenhorigheidsgevoel van een talrijke groep dicht bij mekaar wonende mensen leidde al vlug tot enig politiek bewustzijn. 'Stadslucht maakt vrij', zo was de leus waarmee ze zich wensten te onderscheiden van het omringende platteland. Daar immers zou de onvrijheid in volledige afhankelijkheid van hoge heren nog vele eeuwen standhouden. 0mstreeks 1100 wisten de stadsbewoners van de graaf te bekomen dat hun gebied onder de rechtsmacht van een afzonderlijk bestuur, namelijk een eigen schepenbank werd geplaatst. De echte stad, in de ware betekenis van het woord, was geboren.

Het prille stadsbestuur liet zijn rechtsgebied afbakenen door de natuurlijke watergordel van de Schelde en de meanderende Leie af te sluiten met kunstmatig gegraven grachten. Zo ontstonden de Ketelvest en de Houtlei, misschien ook wel de Kraanlei en de Ottogracht. De 'stadskuip', het gebied daar middenin, werd deels omwald, deels ommuurd. Vier solide poorten maakten de controle mogelijk op alle binnenkomend en buitengaand verkeer van personen en koopwaren. De schepenen waren er weldra tevens op uit om de hand de leggen op de buitengebieden aan de rand van de stad. Kort na 1300 bereikte de stadsomwalling al een omtrek van bijna twaalf en driekwart kilometer, en omsloot ze een oppervlakte van 644 hectare.
********************
I n t e r n a t i o n a l e f a a m d o o r l u x e l a k e n s
****
Haar welvaart en de ermee samenhangende onstuitbare groei haalde de Gentse bevolking uit de vervaardiging en de handel van de befaamde wollen lakens. Van 1100 tot 1400 vond ruim 60 % van de huisgezinnen er zijn bestaan in. Het sorteren van de wol, het wassen, spinnen en bleken was een bezigheid voor laaggeschoolden, vrouwen, kinderen of plattelandslieden. De hoofdbewerkingen, namelijk het weven, vollen (dicht en glad maken door vervilting) en verven, was voorbehouden aan specialisten: het was mannenwerk en het gebeurde uitsluitend binnen de stad.
Afbeelding
De beste wol haalden de Gentse wevers uit Engeland. Hun afgewerkte kwaliteitslakens gingen ze verkopen in heel Europa: in het Duitse Rijnland, op de Franse jaarmarkten van de Champagne, in Noord-Duitsland en de landen aan de Oostzee, en via de 'westvaart' langs de Franse Atlantische kust in Spanje en Portugal en zelfs in Noord-Afrika. Wijn, zout en andere verbruiksgoederen vormden de retourvracht. De rijke 'erfachtige lieden', zoals de oorspronkelijke bezitters van de stadsgrond werden geheten, deden er als kooplui hun grootste voordeel bij.
*
Maar zo snel als het goud in hun geldkisten vloeide, gingen deze ondernemers ook naar politieke en economische onafhankelijkheid streven tegenover het gezag van de graaf van Vlaanderen. In 1180 bouwde graaf Filips van de Elzas zijn stoere Gravensteen, niet zozeer om bescherming te bieden aan zijn goede stede, maar om er de trotse Gentse koopliedengeslachten straffer mee in bedwang houden. De Utenhove's, de Borluuts, de Uter Volrestrate's, de Rijms, de Van Sint-Baafs, en nog een 40-tal andere families bezaten exclusief alle economische macht in de stad. In de schepenbank van de '39 schepenen' bezaten ze ook het monopolie van het bestuur, de financiën en de rechtspraak. Zelfbewust bouwden ze hun eigen stenen met torens en kantelen, als een uitdaging tegenover het grafelijke kasteel.

Afbeelding
De Engelse lithograaf Thomas Boys maarkte in 1837 een kleurenlitho van de Bijloke-abdij.

Anderzijds kon deze machtsbeluste topklasse het zich niet veroorloven helemaal blind te blijven voor de vele sociale noden van de volkrijke stad. Van de gewetenskwelling der woekerwinsten zuiverde ze zich door hospitalen - zoals bijvoorbeeld de Bijloke - te bouwen, aalmoezen uit te delen, stichtingen voor liefdadigheid op te richten.
Zij ijverde verder voor de vestiging van vier typische stadskloosters, deze der bedelorden, zo genoemd omdat de paters moesten leven van giften: de augustijnen (Sint-Margrietstraat), de karmelieten (Steenstraat, thans 'Patershol'), de dominicanen (Onderbergen, nu 'Het Pand') en de minderbroeders (klooster waar thans het Gerechtshof staat). In tegenstelling met de benedictijnermonniken van de grote abdijen was de activiteit van deze stadspaters helemaal gericht op de prediking in de volkstaal en het apostolaat bij de stedelijke bevolking. Voor vrome ongehuwde vrouwen en weduwen, die geen afstand wilden doen van hun privé-bezit, richtte Gravin Johanna van Constantinopel omstreeks 1242 twee grote begijnhoven op: Sint-Elisabeth op het einde van de Burgstraat, O.L.Vrouw ter Hooie in de Lange Violettestraat.
*****************
wordt vervolgd
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

01 dec 2005, 15:44

A m b a c h t s l i e d e n a a n d e m a c h t.

Uitbuiting en onderdukking van het overgrote deel van de bevolking waren de prijs voor de pralerige levenswijze en de buitengewone machtshonger van de stedelijke elite. In Gent en de andere grote Vlaamse steden kwamen omstreeks het jaar 1300 de mondig geworden handwerkers daartegen in het geweer. Als 'klauwaards' vochten ze in juli 1302 aan de zijde van graaf Gewijde van Dampierre op de Groeningekouter te Kortrijk tegen het Franse ridderleger. Tot verbazing van heel Europa behaalden ze er een schitterende overwinning. De topklasse, die de partij van de koning van Frankrijk had gekozen, bleek verkeerd te hebben gegokt. Haar alleenheerschappij in het stadsbestuur werd voorgoed gebroken.
Naast de rijken, voortaan de 'poorterij' genoemd, bezetten nu voor het eerst ook stielmannen de Gentse schepenbanken. Deze handwerkers organiseerden zich in ambachtsgilden, dit waren beroepsverenigingen voor de organisatie van de arbeid. Terzelfdertijd functioneerden de ambachten als echte politieke verenigingen. Hun vertegenwoordigers bepaalden mede het beleid van de stad. Naar binnen toe vormden ze een soort voorafschaduwing van wat wij vandaag de 'verzorgingsstaat' noemen. Naast de specifieke doelstellingen inzake de werkregeling en de voortdurende kwaliteitscontrole op de afgewerkte producten, beheersten ze het dagelijkse leven van hun leden als het ware van de wieg tot het graf. In groepsverband maakten de ambachtslieden deel uit van het gemeenteleger, maar gingen ze ook naar de kerk en in de processie, of trokken ze de vorst tegemoet bij zijn blijde intrede. Ze hadden hun eigen gildenhuizen, hun kapel toegewijd aan de ambachtspatroon, hun eigen hospitaal voor zieke en oude confraters en voor hun weduwen.
Afbeelding
Sint-Lieven kwam omstreeks 600 uit Ierland om hier het geloof te verkondigen. Hij stierf als martelaar, waarschijnlijk in een van de dorpen die zijn naam dragen, zoals Sint-Lievens-Houtem
***
In ambachtsverband vierden ze vooral dikwijls feest. Beroemd was de jaarlijkse processie naar Doornik, waaraan al wie iets betekende in Gent deelnam. Berucht dan weer was de jaarlijkse Sint-Lievensprocessie naar het dorpje Sint-Lievens-Houtem, met een godsvruchtig begin, maar waar tijdens de daaropvolgende nacht van losbandigheid en bij het krieken van de dag tijdens de terugtocht naar Gent 'tienduizend zonden' werden begaan.
En er was de zogenoemde Auweet, een nachtelijke cavalcade van de gewapende ambachtsleden door de straten van de stad jaarlijks op Halfvasten. Mag men een waarnemer uit Rijsel geloven, dan herschiepen de drieduizend deelnemers aan de grimmige lichtstoet na middernacht Gent telkens in een echt oord van dronkenschap, zonde, bijgeloof, overspel en doodslag.

De wevers en de volders waren de talrijkste en stoutmoedigste ambachtslui in deze grote stad van lakenweverijen. Maar ook tussen de (rijkere) wevers en de (armere) volders onderling kregen de tegenstellingen mettertijd al eens een gewelddadig karakter. Het was Jacob van Artevelde die in 1338 voor een keer alle rivaliserende sociale groepen binnen de stad met elkaar wist te verzoenen voor een veel hoger doel, namelijk het vrijwaren van de welvaart.

Ten gevolge van het uitbreken van een bitsige oorlog tussen Engeland en Frankrijk (hij zou ruim honderd jaar duren en staat in de geschiedschrijving dan ook bekend als de Honderdjarige Oorlog), was er immers werkloosheid uitgebroken in Gent. Een mono-industrie als het Gentse luxelaken, helemaal gericht op de uitvoer, was immers al bij definitie kwetsbaar voor internationale kortsluitingen. Nu was de koning van Frankrijk de opperste leenheer, de suzerein van Vlaanderen. Hij verwachtte dus van de graaf en zijn Vlaamse onderdanen de verschuldigde aanhankelijkheid voor zijn zaak. Maar rivaal Engeland was de leverancier van de wol, de grondstof voor de plaatselijke weefnijverheid. Artevelde sloot een verbond met de koning van Engeland. Door zijn toedoen kwam de Engelsman zelfs persoonlijk naar Gent. Op de Vrijdagmarkt huldigde de samengestroomde menigte hem als wettige koning van... Frankrijk. Op de getouwen in de huizen der Gentse textielwerkers heerste weer volop bedrijvigheid.

Afbeelding
In aanwezigheid van Leopold I werd op 14 september 1863 het standbeeld van Jacob van Artevelde ingehuldigd.
****
Elke Brit kent uit zijn geschiedenislessen John of Guant, een verbastering van John of Gand/Ghent of Jan van Gent. Hij was de stamvader van het beroemde geslacht der Lancasters. Hij werd zo genoemd omdat hij geboren werd in de Sint-Baafsabdij van Gent in maart 1340, als vierde zoon van de Engelse koning Edward III en zijn vrouw Filippina van Henegouwen. Hij zou een belangrijke rol spelen in de Honderdjarige Oorlog in Frankrijk, en maakte zelfs aanspraken op de troon van de Spaanse koninkrijken Castilië en Leon. In Engeland steunde hij openlijk en krachtig de kerkelijke hervormer John Wycleff. Kort na de geboorte van John te Gent baarde Kathelijne de Coster Jacob van Arteveldes derde zoon. De Engelse koningin Filippina droeg hem als doopmeter in de Sint-Janskerk (nu Sint-Baafskathedraal), en het was naar haar dat hij Filips werd genoemd.

Zeven jaar lang bedreef Artevelde een gedurfde nationale en internationale politiek. Maar in 1345 werd hij door rivalen lafhartig vermoord bij zijn huis aan de Kalandenberg. Het standbeeld op de Vrijdagmarkt, en niet het minst de naam Arteveldestad, waaronder Gent tot vandaag bekend is gebleven, herinneren aan zijn grote betekenis voor de stad.
Afbeelding
Zeven jaar lang bedreef Artevelde een gedurfde nationale en internationale politiek. Maar in 1345 werd hij door rivalen lafhartig vermoord bij zijn huis aan de Kalandenberg. Het standbeeld op de Vrijdagmarkt, en niet het minst de naam Arteveldestad, waaronder Gent tot vandaag bekend is gebleven, herinneren aan zijn grote betekenis voor de stad.

De moord op Artevelde werd door zijn tijdgenoten niet eens als schokkend ervaren. Geweld behoorde in Gent nu eenmaal letterlijk tot de dagelijkse leefwereld van de bevolking. Er was de voortdurende opstandigheid tegen de vorst, de brutale onderdrukking van de kleine steden in de omgeving, het telkens weer oplaaiend gewapend gekrakeel tussen verschillende groepen binnen de stad. Onderlinge rivaliteit tussen de machtige patriciërs leidde niet zelden tot een vicieuze cirkel van steeds opnieuw doodslag en bloedwraak. Uit zulk een vendetta is bijvoorbeeld het Kinderen Alijnshospitaal (het huidige Museum van Volkskunde) ontstaan. Het werd gebouwd in uitvoering van een verzoeningsvonnis na een langdurige bloedvete tussen de familieclans Rijm en Alijn
****************

morgen verder
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

02 dec 2005, 14:51

O n d e r B o u r g o n d i ë
********
Afbeelding
De Witte Kaproenen
***
Door zijn huwelijk met Margaretha van Male, de enige dochter van de laatste graaf, kwam Vlaanderen in 1383 het bezit van Filips de Stoute, hertog van Bourgondië. Waren de Gentenaars in staat geweest hun graven af en toe uit hun gebied te verdrijven, dan slaagden ze daar voortaan niet meer zo goed in. Spoedig ook moesten ze ondervinden dat de Bourgondische hertogen nu groter belang gingen toekennen aan de veel vreedzamere buren van het hertogdom Brabant. Daar waren steden als Antwerpen, Leuven, Brussel, Mechelen en 's-Hertogenbosch in volle expansie. Elke opstoot van onafhankelijkheidsdrang te Gent werd door de Bourgondische vorsten hardhandig onderdrukt en met vernederende vredesbepalingen afgesloten. Daarbij kwam dat het de Gentse lakenwevers lang niet meer voor de wind ging, door de concurrentie van de nieuwe textielcentra van Noordwest-Europa, namelijk Brabant, Holland en Engeland, en tevens van de goedkopere werkers van het Vlaamse platteland. Dat de stadspolitie der Witte Kaproenen geregeld tijdens gewelddadige raids de weefgetouwen der plattelandslui ging stukslaan, vermocht het tij niet te doen keren.
Alhoewel dus vanaf 1350 de tekenen van verval in vele geledingen van de stedelijke samenleving onmiskenbaar waren, bleef Gent niettemin een belangrijke handels- en nijverheidsplaats. Honderden Gentenaars profiteerden onverminderd van het feit dat, dank zij het stapelrecht, de graanhandel in het hele graafschap bijna uitsluitend via hun stad verliep. De wijnhandel floreerde. Aan de verschillende aanlegplaatsen bedienden de schroeders hun houten hijskranen voor het lossen van vaten en andere zware vrachten.
********

Afbeelding
De Graslei en Korenlei waren eeuwenlang het hart van de Gentse haven.
******
De Gentse schippers van hun kant beheersten meer dan ooit de scheepvaart op de grote Vlaamse binnenwateren. Zo plukten ze de vruchten van de nooit aflatende bezorgdheid van Gent om over een goed waternet te beschikken. Zelf had het stadsbestuur de natuurlijke waterlopen Leie en Schelde al in het midden van de 13de eeuw uitgebreid met de Lieve, een kunstmatig gegraven kanaal van liefst 45 km lang tussen Gent en het Zwin bij Damme. Toen de Brugse Zwinhavens na 1500 het aureool van internationaal handelscentrum moesten afstaan aan Antwerpen, wenste Gent dan in deze nieuwe richting de Sasse Vaart te graven naar Sas van Gent aan de Westerschelde.
********

morgen verder
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

03 dec 2005, 14:15

K e i z e r K a r e l V
***
Ongebreideld optimisme deed de magistraat nog omstreeks 1500 plannen beramen voor het bouwen van een nieuw stadhuis. Hij koos daartoe de beste architecten van die tijd, de Brabanders Rombout Keldermans en Domien De Waghemaekere. Culturele en artistieke bevlogenheid was er toen dus nog in overvloed bij de bewindslieden. En dat was niet te verwonderen. De gebroeders Van Eyck toch hadden hier in 1432 hun beroemde retabel De aanbidding van het Lam voltooid, Hugo van der Goes had er als deken van het schildersamabacht de kunst der Vlaamse Primitieven tot een hoogtepunt gebracht. Gent had ook een goede naam in de tapijtweefkunst.
Afbeelding
Het oorspronkelijk ontwerp van het stadhuis in 1518.

Niemand minder dan de geleerde humanist Desiderius Erasmus was in 1517 vol lof over het voortreffelijke intellectuele niveau alhier. En inderdaad, niet alleen scoorde de stad erg goed met haar aantal naamhebbende geleerden, er was ook voor de jeugd gelegenheid te over om school te lopen. Zo'n vijftig schoolmeesters en schoolmeesteressen hielden, her en der in de stad verspreid, een privéschool. Twee- à driehonderd middelbare scholieren studeerden aan het gymnasium in het Geraard de Duivelsteen. Permanent waren er vijf of zes apothicarissen werkzaam in de stad, allen houder van een universitair diploma of anderszins geëxamineerd. Luidens een stedelijk reglement mochten ze gevaarlijke middelen enkel op voorschrift afleveren, en reclame maken voor hun medische kunsten was verboden. Hun apotheken droegen sprekende namen als: den Sarrasin, den Gulden Mortier, 't Paradiseken. Gent telde verder vijf bloeiende rederijkerskamers, dit waren toneelgezelschappen en tegelijk gezelligheidsverenigingen voor de middenstand en de burgerij. Deze schrokken er zelfs niet voor terug luide kritiek te uiten op godsdienst en samenleving. Gent was ook een van de belangrijkste drukkerssteden van de Nederlanden.
Afbeelding
Met dat zonet genoemde stadhuis - het moest het grootste worden van de Lage Landen - had de magistraat evenwel te hoog gegrepen. De stadskas raakte leeg, en bijgevolg ontbrak het geld om het gebouw te voltooien. Er heerste immers een diepe malaise in de stad. Weinig werk betekende weinig centen. Toen dan keizer Karel V 1537 daar bovenop nog een zware belasting wou opleggen, vloog het deksel van de ketel. Het liep uit op een algemene staking van de ambachtslieden en spoedig op een gevaarlijke opstand. De ongeschoolde werkers die niet georganiseerd waren behoorden tot de stoutmoedigste schreeuwers. Men noemde ze de krijsers, de creesers. Een oude oorkonde waardoor de Gentse voorrechten danig aan banden waren gelegd, noemden de opgezweepte woelmakers smalend een 'kalfsvel'. Ze scheurden ze in stukken en slikten die in, opdat er zeker niets zou van overblijven.
Persoonlijk kwam Karel V persoonlijk naar Gent om de inwoners van de stad waar hij in 1500 geboren was te straffen. Hij ontnam hen hun privileges, de bewijzen van hun zelfstandigheid, en schafte met één pennetrek hun machtsuitoefening buiten de stadsmuren af. Bijna cynisch noemde hij zijn strafwet de Carolijnse Concessie, letterlijk 'de toegeving van Karel'. Vijftig Gentenaars, enkel gekleed in een wit hemd, moesten zijn genade afsmeken. Ze liepen blootsvoets en droegen een strop om de hals, ten teken dat ze de galg hadden verdiend. 'Stropdragers' was vanaf dat ogenblik de spotnaam van de Gentenaars..
Afbeelding
****************
Er volgden nog meer catastrofes. De stemmen van Luther en andere hervormers werden hier goed beluisterd. Al sinds omstreeks 1530 was er een diepe religieuze verscheurdheid bij de stadsbevolking. Zwaar leden de Gentse protestanten onder de onverbiddelijke inquisitie en de genadeloze toepassing van de ketterplakkaten. Vanaf 1559 ging er bijna geen maand voorbij zonder dat er weer eens brandstapels oplaaiden op de Vrijdagmarkt of het Sint-Veerleplein, soms voor de terechtstelling van twee of drie 'ketters' terzelfdertijd. De reactie kwam met de beruchte beeldenstorm van augustus 1566. Geen kerk, geen klooster, geen kapel bleef onder het geweld van de protestantse brekers ongeschonden.
Afbeelding
De beeldenstorm in Gent
*********
Het Lam Godsretabel ontsnapte slechts aan de meute omdat men het tijdig had weten te verbergen in de toren van de Sint-Baafskathedraal.

Diezelfde kathedraal werd twaalf jaar later leeggehaald en witgekalkt voor de inrichting van de calvinistische eredienst. Enkele volksmenners, die met medeweten van prins Willem van Oranje een staatsgreep hadden uitgevoerd, vestigden te Gent immers een protestantse dictatuur. Gent vormde de speerpunt in de opstand der Nederlanden tegen koning Filips II van Spanje. De volksleiders begonnen een ware klopjacht tegen katholieke geestelijken. Gent moest in hun ogen omgevormd worden tot het 'Genève van het Noorden'.

Dat de hertog van Parma in 1584, door de verovering van Gent voor de koning van Spanje, de slinger eens te meer naar de katholieke religie deed bewegen, was voor vele Gentenaars teveel van het goede. Ongeveer 15.000 van hen - protestanten maar ook anderen die een langer verblijf in het zieltogende Gent niet meer zagen zitten - zijn toen uitgeweken. De meesten trokken naar de Noordelijke Nederlanden. Lieven de Key, die roem zou oogsten als bouwmeester in Haarlem en Leiden, was een van hen. Judocus Hondius uit Wakken, later de bekende kaartenontwerper te Amsterdam, was een oud-student van de protestantse Latijnse school te Gent.
*******
morgen verder
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

04 dec 2005, 10:17

B a s t i o n v a n d e k a t h o l i e k e h e r l e v i n g
********
Na 1600 stond het hele openbare leven van de stad in het teken van de katholieke heropbouw, zowel letterlijk als geestelijk. Letterlijk, omwille van de grootscheepse bouwcampagnes voor de restauratie van tientallen vernielde of verminkte kloosters, kerken, begijnhoven, kapellen en godshuizen. Het was de tijd van de triomferende barok in de bouwkunst. Zelden in de geschiedenis van Gent was er een zo drukke bouwactiviteit als tussen de jaren 1600 en 1660. Zo'n 56 aannemers stelden een kleine duizend bouwvakkers tewerk. Het stadsbestuur moedigde particulieren aan op hun beurt bij te dragen tot het cieraet van deser stede.

Een twintigtal nieuwe religieuze orden kwamen zich in de stad vestigen, vooral met leden van vrouwelijke kunne. De belangrijkste nieuwkomers waren de jezuïeten. Met hun catechismuslessen, hun Mariacongregaties, hun retraites en hun missies bereikten zij zowat alle lagen van de stedelijke bevolking, van jong tot oud. Voor iedereen waren voortaan devotie en discipline de ordewoorden bij uitstek. In hun twee colleges streefden de jezuïeten en de augustijnen ernaar de mannelijke jeugd niet alleen bekend te maken met de klassieke auteurs en hun werken ten tonele te laten brengen, maar ook en vooral in te wijden in de katholieke leer en moraal.
De allesdominerende figuur van deze katholieke herleving was de Gentse bisschop Antoon Triest, een man die uitblonk in vroomheid en liefdadigheid. Hij was een onvermoeibaar organisator. Elke dag vanuit zijn paleis (het huidige Provinciehuis) vertrekkend in zijn karos, getrokken door twee paarden, was hij een vertrouwde verschijning bij de stedelingen. Gemiddeld om de drie jaar bezocht hij persoonlijk elk van de 150 parochies van zijn bisdom. Terdege heeft hij zijn sporen nagelaten als eminent maecenas en kunstliefhebber. Iets waaraan men tijdens een bezoek aan de Sint-Baafskathedraal bij elke stap herinnerd wordt. De schilders Rubens en Van Dyck en de beeldhouwer Jeroom Duquesnoy voerden voor hem opdrachten uit.
Afbeelding
Antoon Triest
Was de bisschop dus de verpersoonlijking van de nieuwe godsdienstzin en de opbloei van de kunst, hij stond ook symbool voor Gents schuchter economisch ontwaken. Zo kregen de handel en de binnenscheepvaart nieuwe perspectieven door het graven van het kanaal Gent-Brugge, dat vandaar verder doorgetrokken werd naar de havens van Oostende en Duinkerke (1613-1640). Spoedig legde men op deze vaarten ook barges in, dit zijn trekschuiten voor personen- en goederenvervoer. De boten werden getrokken door telkens twee paarden. Dagelijks om tien uur 's morgens voer er een barge af te Gent en een andere in Brugge. Jaarlijks reisden zo'n 50.000 personen met de trekschuit van Gent naar Brugge of omgekeerd. Een der beroemdste pasagiers vanuit Gent was in 1717 tsaar Peter de Grote van Rusland.
*************
M a n c h e s t e r v a n h e t v a s t e l a n d
***
Deze nieuwe uitweg naar de zee zette vanaf 1700 ondernemende Gentenaars ertoe aan hun blik weer op de wijde wereld te richten. Gentse kooplui gingen in 1714-1715 enkele schepen uitreden naar China en Indië. Enkele jaren later stond Jan Baptist van Goethem, samen met andere Gentenaars, mede aan de bakermat van de Oostendse Compagnie. Dit was een maatschappij voor de internationale zeehandel. Het statige Hotel Van Goethem in het Ingelandgat getuigt tot vandaag van deze winstgevende bedrijvigheid.

In de vreedzame tijd vanaf 1740, onder de voorspoedige regering van de Oostenrijkse keizerin Maria-Theresia, kende Gent voor het eerst sinds de middeleeuwen weer een sterke heropbloei. Met de krachtige steun van de stedelijke en de centrale overheid richtten ondernemende kooplui manufacturen op. In 1750 verschenen de eerste suikerraffinaderijen, echte fabrieken die volkomen buiten het kader van de traditionele ambachtsgilden werkten. Zij luidden het tijdperk in van de kapitalistische nijverheid. Een dominerende plaats gingen mettertijd de 'katoenbaronnen' innemen met hun spinnerijen, blekerijen, ververijen, drukkerijen voor katoenstoffen. Het vervoer van de waren gebeurde niet langer enkel over het water. Vanuit Gent trok men nieuwe kaarsrechte steenwegen naar alle grote nabijliggende steden. Het traçé ervan is nog goeddeels herkenbaar gebleven in de hedendaagse gewestwegen.

De rijkgeworden fabrikanten zochten de levenswijze van de adelstand over te nemen. Ze kochten adellijke titels, sloten voorname huwelijken, legden kunstcollecties aan en bouwden voor zichzelf weelderige woningen in Franse stijl. Met het openen van de Sint-Sebastiaansschouwburg op de Kouter in 1715 bezat Gent ook een heuse opera, de mondaine ontmoetingsplaats bij uitstek voor stadsadel en hoge burgerij.

Rond 1800 bracht de mechanisering van de textielindustrie Gent tot een nieuw industrieel ontwaken. De stad behoorde toen tot Frankrijk. Radicaal werden ook hier de principes van de Franse Revolutie toegepast, met inbegrip van de invoering van een heel nieuwsoortig stadsbestuur zoals wij het vandaag nog kennen. In naam van de moderne vrijheden werden de voorrechten van de kerk afgeschaft en was er voor de arbeiders verbod van vereniging
De fabrieksbazen daarentegen konden ongehinderd hun gang gaan en kregen voor hun producten enorme afzetgebieden in het Franse achterland. In een sterk staaltje van industriële spionage smokkelde Lieven Bauwens spin-, weef- en stoommachines uit Engeland naar zijn vaderstad. Als industriecentrum noemde men Gent het Manchester van het vasteland. In die optiek moet men de verzuchting begrijpen om eindelijk over een volwaardige scheepvaartverbinding met de zee te beschikken. Dit gaf aanleiding tot het graven van het kanaal Gent-Terneuzen. Toen het in 1827 werd opengesteld, voeren voor het eerst in haar geschiedenis echte zeeschepen tot bij de stad. Vele generaties havenarbeiders zouden voortaan hun brood verdienen met het harde labeur aan de havenkant.
Afbeelding
Lieven Bauwens
De patriciërswoningen in Franse stijl die vanaf 1750 waren opgericht, behoorden in het begin van de 19de eeuw nog steeds tot de weelderigste van de stad. Als uiterst gerieflijke residenties speelden ze een rol in de internationale gebeurtenissen van die tijd. Deze hielden verband met de val van het Franse rijk van keizer Napoleon. In het herenhuis d'Hane Steenhuyse, met salons die in Gent hun weerga niet kenden, verbleef de Franse koning Louis Dix-huit (voor de spottende Gentenaars: Loewie die zwiet) in 1815 tijdens de Honderd Dagen na de ontsnapping van Napoleon uit Elba. In 1814 had tsaar Alexander I van Rusland er gewoond en in 1816 hield koning Willem I der Nederlanden er verblijf. In het Hotel Clemmen (Museum Vander Haeghen) resideerde de hertog van Wellington op weg naar Waterloo.
Afbeelding
Balzaal van het Hotel d'Hane Steenhuyse.

En in het huis Schamp (nu rookwarenzaak Caron) verbleef in 1814 het Amerikaanse gezantschap tijdens onderhandelingen met de Britten. De leider van de delegatie, John Quincy Adams, de latere president van de Verenigde Staten, onderhield een zeer hartelijk contact met de Gentse bevolking. Het verdrag dat daarop ondertekend werd, bekend als The Treaty of Ghent, maakte een einde aan de tweede Engels-Amerikaanse oorlog.
*** * *******************


vervolg morgen
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

05 dec 2005, 11:15

B u r g e r i j v e r s u s a r b e i d e r s p r o l e t a r i a a t
*****
Een stad van grote textielfabrieken en arbeiders, zo luidt het voornaamste kenmerk van Gent in de periode 1800 tot 1930. In dat laatste jaar werkten zo'n 35.000 arbeiders in 1200 fabrieken en ateliers. Het bevolkingscijfer steeg spectaculair van 61.000 in 1815 naar ruim 175.000 in 1930. In zo sterke mate had de industrie de stad ingepalmd, dat zelfs het eerbiedwaardige Gravensteen omgevormd werd tot een spinnerij met aanpalende werkmanswoningen. De afgeschafte kloosters kregen een gelijkaardige bestemming. Lieven Bauwens richtte zijn eerste fabriek op in het voormalige Kartuizerklooster aan het Fratersplein. Het oude Caermersklooster in het Patershol en het Dominicanenpand aan Onderbergen werden echte woonkazernes
Afbeelding
Doorsnede van de katoenspinnerij van Lieven Bauwens in het voormalige Kartuizerklooster

Honderd jaar lang hebben deze arbeidersmassa's, afgezakt uit het omliggende platteland, in schrijnende ellende geleefd, samengetroept in de gore cités, in beluiken en achterbuurten. Het kleine volk had af te rekenen met wraakroepende werkvoorwaarden in de spinnerijen en weverijen, met lage lonen, mensonwaardige woonomstandigheden, gebrek aan elementaire hygiëne, met de steeds weer opduikende gesel van cholera-epidemieën. Geen wonder dat juist in deze grote stad van fabrieken en proletariërs de wortels liggen van de georganiseerde vakbeweging in Vlaanderen, zowel in haar socialistische als in haar christen-democratische strekking.
Afbeelding
Beluik het Luizengevecht.
******

Er was een immens contrast met de levenswijze van de Gentse fabrieksbazen en de hoge burgerij. Hoewel deze zonder uitzondering Frans spraken, waren ze na de Belgische Onafhankelijkheid nog lange tijd aanhangers gebleven van de Nederlandse (Oranje-)koning Willem I. Men noemde ze daarom orangisten. De vorst immers had in de periode toen België en Nederland enige tijd samengingen (1815-1830) de expansie van hun bedrijven en hun handel ten zeerste bevoordeligd. De verkoop van diens in beslag genomen paardenstoeterij na 1830 kreeg voor de Gentse elite een haast politieke symboolwaarde. Uit anti-Belgische gezindheid en als een soort publiek eerherstel organiseerde ze vanaf 1838 wedstrijden met paarden op het Willemsveld te Sint-Denijs-Westrem, het huidige terrein van Flanders Expo. Gedurende driekwart eeuw waren de paardenkoersen te Sint-Denijs een echt society-evenement, waar de rijken zich met veel vertoon in open rijtuigen naartoe lieten voeren.
****
De invloed van het Frans is tot in recente tijd sterk gebleven in Gent. In het Frans schreef de enige Nobelprijswinnaar literatuur die België rijk is, de Gentenaar Maurice Maeterlinck. Tegelijk echter is ook in de strijd voor de erkenning van de volkstaal de plaats van Gent aanzienlijk geweest. Een groep intellectuelen rond Jan Frans Willems, voornamelijk behorend tot onderwijsmiddens, herstelde na de Belgische Omwenteling van 1830 vrij snel de taalcontacten met de Noorderburen. Willems' standbeeld staat op het Sint-Baafsplein vlakbij de betekenisvolle Nederlandse Schouwburg. Tekst- én muziekschrijver van de hymne De Vlaamse Leeuw, waren Gentenaars. Hier was het verder dat in 1886 de Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde werd opgericht, de huidige Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde in de Koningstraat
Afbeelding
Maurice Maeterlinck in zijn werkkamer in Gent (ca 1890
Eén van de belangrijkste programmapunten van de Vlaamse Beweging was het taalregime van de Gentse universiteit. Deze hogeschool was opgericht door de reeds genoemde koning Willem I der Nederlanden. Ze opende voor Vlaanderen een moderne wereld van wetenschap en techniek. De vernederlandsing in 1930 was een mijlpaal in de Vlaamse bewustwording. Vanaf dat ogenblik konden Gentenaars en Vlamingen voor het eerst hun hele onderwijsopleiding, van laag tot hoog, in de volkstaal doorlopen.

Het ietwat ruige, maar expressieve Gentse dialect ging er niet aan ten onder. Integendeel, het volkstoneel van artiesten als Henri Van Daele, Hélène Maréchal en later Romain Deconinck, bleef razend populair, evengoed bij de volksmens als bij de hoge burgerij
**************

morgen vervolg
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

06 dec 2005, 13:37

D e w e r e l d t e n t o o n s t e l l i n g v a n 1 9 1 3
*****

Afbeelding

Het tot 1830 grotendeels middeleeuws gebleven stadsbeeld, met nog steeds veel plekken groen, werd nu ingrijpend gewijzigd. Dit was niet enkel te wijten aan de oprichting van talrijke fabrieken en arbeiderswoningen in wat men vandaag 'de 19de eeuwse gordel' noemt. Ook de mechanisering van het vervoer droeg daartoe bij. Vijfhonderd vooraanstaande Gentenaars reden op 28 september 1837 in de eerste stoomtrein van de lijn Mechelen-Dendermonde-Gent door de Muinkmeersen het Zuidstation binnen. Vandaar vertrok sinds 1874 ook de eerste tramway américain, bestaande uit paardetrams. Er was een lijn naar de Vlasmarkt en de Dampoort, een andere langs de Kouter naar het Gerechtshof. Een tweede tramknooppunt werd de Korenmarkt. De trammaatschappij exploiteerde vanaf 1899 reeds zeven netlijnen met groen geschilderde accu-trams. In 1905 deden de vertrouwde elektrische trams met bovenleiding hun intrede.
*******
Het meest ingrijpend was de stadsvernieuwing met het oog op de organisatie van de Wereldtentoonstelling van 1913. Het aanschijn van de binnenstad werd er grondig door hertekend. De as lopend van de Hoogstraat en de Sint-Michielshelling naar de Vlaanderenstraat en het Zuidstation, samen met de aanleg van de centrumpleinen, brak definitief de oude pittoreske stadskuip open. Meteen werd het beroemde gezicht op de Gentse torenrij verwezenlijkt. De meeste historische monumenten, het Belfort en de Lakenhalle, het Gravensteen, het Groot Vleeshuis, het Geraard de Duivelsteen, de gevels aan de Graslei en zoveel andere gebouwen, werden gerestaureerd.
Afbeelding
Restauratie Vleeshuis .

Er waren ook een hele boel nieuwe initiatieven. Een van de mooiste bouwwerken was ongetwijfeld het Museum voor Schone Kunsten van Charles van Rysselberghe. Het hele uitgaansleven werd op een volledig nieuwe leest geschoeid. De Gentenaar kon voortaan in eigen stad genieten van dezelfde spektakels die in de grote Europese en Amerikaanse steden furore maakten. In de Valentino aan de Kuiperskaai waren al in 1901 de eerste (stomme) films vertoond als entr'acte bij variétévoorstellingen. Geo Henderick herbouwde de zaal tot cinema Scala, later de Wintergarten, en nog later (1921) het Coliseum. Het Feestlokaal van Vooruit in de Sint-Pietersnieuwstraat, met een filmzaal uitgevend op de Muinkkaai, was een opmerkelijke blikvanger. De Schouwburg op het Sint-Baafsplein, de Minardschouwburg en de Opera speelden telkens voor uitverkochte zalen.
De Expo zelf was voor elke Gentenaar een spectaculaire gebeurtenis. De schrijver Karel van de Woestijne moge er niets anders hebben gezien dan 'flirts van Gentsche meisjes met menschenetende negers', andere getuigen hebben het enthousiast over een wriemelende, wonderbaarlijke wereld. De bezoekers konden van Senegal naar Perzië lopen en van Canada naar de Filippijnen. Gent had zich goed voorbereid op de toeloop van een massa toeristen. Op de spoorlijn Brussel-Oostende kwam in 1912 het Sint-Pietersstation klaar. Daar tegenover bouwde men het Flandria Palace, een groot hotel met niet minder dan 600 kamers. In de stad waren er trouwens al sinds het begin van de eeuw nog vijftien andere grote hotels.
Afbeelding
Het nieuwe Sint-Pietersstation werd gebouwd van 1908 tot 1912.

Na de Eerste Wereldoorlog koos de gegoede burgerij de leeggekomen terreinen van de Expo voor het optrekken van haar chique herenhuizen en villa's, langs brede lanen met veel groen. Op de hoek van de Krijgslaan bouwde architect Oscar Van de Voorde in 1925 zelfs het eerste heuse appartementsgebouw. De residentiële burgerwijk wordt in de volksmond nog steeds het 'Miljoenenkwartier' genoemd
***********
'M o d e r n t i m e s'
****
In de jaren tussen de beide Wereldoorlogen gingen de sociale verworvenheden, zoals de achturige werkdag, de zesdaagse werkweek en de betaalde vakantie, het levenspatroon van de stadsmensen aanzienlijk wijzigen. Op de populaire zondagse wandelingen in het groen naar de guinguettes, zoals 't Heilig Huizeken en nog een dozijn andere in de richting van Drongen, of langs de boorden van de Leie, zag men tussen de pronkerige burgerij nu ook gezinnen uit het gewone volk. Bioscoop, opera, circus, theater, variété, voetbal, wielrennen in de piste van 't Kuipke, de halfvastenfoor op het Sint-Pietersplein, en niet te vergeten de Gentse Feesten, kenden een enorme toeloop.
Afbeelding
Het was een teken dat nu iedereen, van hoog tot laag, gelijk deelhad in vermaak en vertier. Cinema Capitole aan het Graaf van Vlaanderenplein was vanaf 1932 één van de mooiste en grootste bioscopen voor geluidsfilm van het land. Midden de jaren '30 kreeg Gent zijn eigen radiodistributie. Tot omstreeks 1960 toe zou het muziekkastje met de knop een vertrouwd beeld blijven in ruim driekwart van de Gentse huizen.
Die 'dolle jaren' bracht de kunstenaar Frits Van den Berghe met zijn kritische tekeningen als geen ander tot leven. Samen met de schrijver Richard Minne bespeelde hij de thema's van ongebreideld optimisme en bang voorgevoel die toen door elkaar aan de orde waren. Niet het minst ook het opkomend fascisme, dat hij als één der eersten hekelde.
Zoals de Eerste Wereldoorlog een domper had gezet op de hoge verwachtingen die de Wereldtentoonstelling van 1913 in Gent had gewekt, zo betekenden ook de crisis van de jaren 30 en de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog een ellendige tijd voor de stedelijke bevolking. Tijdens het eindoffensief van de geallieerden, de periode mei tot september 1944, hadden de bewoners van de stadswijken rond de Verbindingsvaart en in de buurt van Merelbeke-station erg te lijden onder beschietingen en bombardementen
Afbeelding
Bombardementen in de buurt van Merelbeke-station.

Na 1950 evenwel kwam er een pijlsnelle herleving. Het graven van de Watersportbaan en de realisatie aldaar van hoogbouwappartementen voor sociale huisvesting waren de eerste opmerkelijke tekenen van de nieuwe dynamiek. Het verbrede kanaal van Terneuzen trok grote staal-, petrochemie- en auto-assemblagebedrijven aan in het havengebied. En dank zij de sociale verworvenheden na 1960 kon het merendeel van de Gentenaars nu mee profiteren van de nieuwe 'welvaartsmaatschappij': eigen huisje en tuintje, zo mogelijk in één van de groene randgemeenten, een auto voor de deur, de jaarlijkse vakantie in Knokke, Blankenberge of - steeds vaker - aan de Zuid-Europese costa's...

Door de gemeentelijke herindeling werden in 1977 een aantal randdorpen samengevoegd met Gent, waardoor er een nieuwe stad van zo'n kwart miljoen inwoners ontstond. De stadsvlucht ging nadien onverminderd door. Maar kwam terzelfdertijd er een politiek op gang om de binnenstad weer aantrekkelijk te maken voor bewoning, handel en recreatie. Restauratie van de monumenten, aanleg van winkelwandelstraten en het ingrijpende verkeersplan van 1997, waardoor het autoverkeer uit de binnenstad wordt gebannen, dragen daar aanzienlijk toe bij
**********
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet

majke
Lid geworden op: 01 jan 2005, 00:20
Locatie: europa

07 dec 2005, 12:24

OUDE STADS GEZICHTEN
******
De Korte Ridderstraat, een verdwenen stadsgezicht.
Afbeelding
Korte Ridderstraat voor 1896.
**
Bij opgravingen op het Emile Braunplein sneed de Dienst Stadsarcheologie resten van stenen woningen en een donkere, humeuze laag aan. Deze laag bevatte organisch afval, afkomstig uit de oudste middeleeuwse portus; het resultaat van een selectieve afvalverwerking. De datering wijst op een geleidelijke opstapeling tussen het midden van de 10de eeuw en de late 12de eeuw.

Houten wegstructuren zorgden voor een eerste begaanbaar pad, een verbinding tussen de Donkersteeg en de Mageleinstraat. Vanaf de 11de eeuw liep de belangrijke handelsweg Brugge - Keulen wellicht over de Korte Ridderstraat.

Omstreeks 1200 werden er voor het eerst stenen huizen gebouwd. De dicht opeengepakte bebouwing aan beide zijden van de straat, met steeds weer nieuwe gevels en aangepaste interieurinrichting, verdween tussen 1896 en 1906.

Oudheidkundigen recupereerden toen een merkwaardige stucplafond met voorstelling van de vier seizoenen en de tijd. Jan Hanssche boetseerde in 1673 dit plafond voor het Huis Canfyn aan het Goudenleeuwplein
***********
Huis De Keghel, tinnegieterij "In den gouden hond" aan de Kortemunt
*****
Afbeelding
Kortemunt: huis De Keghel omstreeks 1910.
***
De Kortemunt vormt de rimpelloze verbinding tussen de Koren- en de Groentenmarkt. Reeds bijna een eeuw bewoont de familie Heyntjens-Pichler, gespecialiseerd in orthopedische accessoires, huis nummer 3.

Velen kennen de classicistische Lodewijk XVI - gevel van dit winkelpand en vooral zijn gebogen winkelramen. Wat de meesten evenwel niet weten is dat in dit pand van het einde van de 18de tot het begin van de 20ste eeuw het belangrijkste tinnegietersbedrijf van Gent was gevestigd.

Jacobus en Jacques De Keghel waren zonder twijfel de meest productieve Gentse tinnegieters van de 19de eeuw. Vanaf 1914 kwam Désiré De Keghel, neef van Jacques, in het bedrijf. Hij was een vlot tekenaar die zich vooral toelegde op het maken van siertin. Door zijn vertrek naar het Belgisch leger kwam er in 1917 een einde aan een tinnegieterij waarvan de productie exemplarisch was voor het Vlaams tinnegietersbedrijf van de 19de eeuw.

Ondanks de concurrentie van onder meer ceramiek en glas bleef tin tot het einde van de 19de eeuw een onmisbaar dagelijks gebruiksvoorwerp. Tin was bestendig tegen corrosie én onbreekbaar. Wel daalde de kwaliteit na de afschaffing van de ambachten tijdens de Franse Overheersing van onze gewesten in 1797
********
Chatelet - Pakhuis - Post aan de Korenmarkt, van suyckerlaetgien tot prestigieus posthotel.
Afbeelding
Korenmarkt: Pakhuis 19de eeuw
**
Ruim een eeuw geleden werd de Gentse binnenstad opengetrokken en gesaneerd. Het Posthotel maakte samen met de Sint-Michielsbrug deel uit van het grote urbanisatieplan. Hiermee verdween ook zoals Karel Van de Woestijne omschreef "al het bonte en mysterieuze leven dat om de monumenten wroette en ijverde".

Vanaf de 13de eeuw stond op de plaats van het Postgebouw het Châtelet, de middeleeuwse stadsgevangenis. Van dit macabere gebouw zijn zo goed als alle sporen uitgewist. De menselijke drama's die er zich hebben afgespeeld, zijn nu verworden tot nietszeggende namen in oude documenten.

In 1716 verdwijnt het Châtelet om plaats te maken voor het statige Pakhuis in Lodewijk XIV - stijl. Dit kolossale gebouw gaf onderdak aan de stedelijke belastingdienst, maar ook aan de Kamer van Koophandel, de tekenschool van Philippe Marissal en de armenschool.

Hoewel het Pakhuis van staatswege geklasseerd was, werd het in de lente van 1897 afgebroken. Het Posthotel, dat thans wordt omgevormd tot een woon- en winkelcomplex, stond toen symbool voor het onwrikbare geloof in de vooruitgang en in de mogelijkheden van de Post in het bijzonder.
******
Standbeelden op de Vrijdagmarkt
***
Afbeelding
Vrijdagmarkt: standbeeld van Artevelde omstreeks 1900.
***
De heer De Vigne verbindt er zich toe het standbeeld van Jacob van Artevelde uit te voeren. Het standbeeld zal vier meter hoog zijn, en in brons worden gegoten. Het metaal moet een behoorlijke dikte hebben en van eerste kwaliteit zijn. De risicoís van het bronsgieten zijn ten laste van de heer De Vigne. Er zal rood koper worden gebruikt met veertien procent tin, zonder zink." (contract, 20 mei 1863)

De Vrijdagmarkt is heden zowat synoniem met Jacob van Artevelde, maar het had ook Keizer Karel kunnen zijn. Bijna tweehonderd jaar prijkte Karel V er immers op een hoge zuil. In 1792 sleurden de Franse veroveraars, geholpen door de Gentenaars, hem als de aartsrivaal van hun koning François I naar beneden.

De Fransen plaatsten er eerst hun revolutionair idool Marianne en vervolgens de oorlogsgodin Bellone. Pas in het midden van de 19de eeuw werd de figuur van Jacob van Artevelde vanonder het historisch stof gehaald. In hun machtsstrijd met de katholieken beschouwden de liberalen zich als de erfgenamen van de 14de eeuwse vrijheidsstrijder.

Tegen die romantische opstoot had de in Gent verguisde Keizer Karel geen schijn van kans. In 1863 onthulde koning Leopold I het standbeeld van de Wijze Man, gecreëerd door Pierre De Vigne, en maakte zo van Gent voor goed de Arteveldestad
**********
Artistieke bewoners in de Provenierstersstraat, oud Sint-Elisabethbegijnhof
***
Afbeelding
Provenierstersstraat.
Sint-Elisabethbegijnhof 1848.
***
Na de bocht in het steegje, bleven de balrozen het plaveisel groen en wit kleuren, daarna verschenen de drie deurtjes, bijna zij aan zij, en aan hetgeen eigenaardig en angstaanjagend had moeten zijn, gaven ze het onschuldig uitzicht van een straatje in een Vlaams begijnhof". Het was de Provenierstersstraat in het oud Sint-Elisabethbegijnhof die model stond voor de Beregonasse in La Ruelle Ténébreuse van Jean Ray.

De sfeervolle, rustige straat bewaarde tot op heden haar authentiek karakter. Bakstenen begijnenhuizen gaan er schuil achter muurtjes waarin poortjes met deurraampjes en de namen van de huizen zijn aangebracht. Deze oase wordt vanaf het begin van de 20ste eeuw een pleisterplaats voor Gentse kunstenaars.

De eerste generatie die er neerstrijkt is geboren tussen 1876 en 1885. Het zijn studiegenoten en vrienden. Ze volgden les aan de Gentse Academie bij Jean Delvin, Jules en Louis van Biesbroeck en Louis Tijtgadt. Ze maken deel uit of houden contact met de schilders die zich in Sint-Martens-Latem vestigen. Samen exposeren ze op de driejaarlijkse salons en bij de Cercle Artistique et Littéraire.

Sommigen zoals Frits van den Berghe en Robert Aerens hebben er voor korte tijd een atelier. Louis Du Bar, Maurice Sijs en Oscar Colbrant wonen en werken er een groot deel van hun leven. Ook de bekende etser Geo Langui nestelde zich in deze buurt. Hij slaat een brug tussen de eerste generatie en de kunstenaars die er nu resideren
******
De Nederschelde en de stadswatermolen
***
Afbeelding
Nederschelde omstreeks 1822.
***
De hardvochtige aanslagen op de eens zo schilderachtige Schelde bij de Watermolenbrug, het Spookhuis, het Duivelsteen en de Kuldersschool zijn onverstaanbaar. Van die betoverende stadsgezichten is bijna niets overgebleven. In 1882 ontstond door overwelving van de stroom het eerder saaie François Laurentplein en in 1960 door pure demping de parking aan de Reep.

Wie kan beseffen dat hier na de verdeling van het rijk van Karel de Grote de grens lag tussen West-Francië en Germanië? En gedurende eeuwen ook de grens van het bisdom Doornik en het diocees Kamerijk, tussen Kroonvlaanderen en Rijksvlaanderen, tussen de Kuip van Gent en Overschelde?

Op de scheiding van Opper- en Nederschelde, werd een stuw gebouwd: de Braemgaten. Het verval van het water werd gebruikt voor het aandrijven van een korenmolen. Het meelstof dat in het water viel trok massa's riviervissen aan, die de Gentse waterzooi beroemd hebben gemaakt.

Omstreeks 1870 had de industrie de stroom in een stinkende riool herschapen en moest de waterzooi voortaan met kip bereid worden. Bij het slopen van de Braemgaten werden in het stortbed van de sluis zeldzame grafzerken uit de dertiende en zelfs de twaalfde eeuw aangetroffen. Ook bij baggerwerken kwamen tal van belangwekkende middeleeuwse vondsten aan de oppervlakte
****

morgen verder
als je je zelf niet helpt
een ander kan dat niet