Waar vandaan: Gezond leven > Levenseinde > Palliatieve Zorg > Nieuwsbericht

Nieuwsbericht - 31 mei 2000

Hoe een euthanasiewet handhaven? Een concreet voorstel

Binnenkort begint de echte bespreking van de wetsvoorstellen die euthanasie op een of andere wijze willen regelen. Dat debat zal gaan over de wettelijke voorwaarden en over het mechanisme om aan die voorwaarden de hand te houden. Over dat mechanisme wil ik het hier verder hebben.
De hoorzittingen hebben duidelijk gemaakt dat een louter strafrechtelijke benadering van de handhaving niet in staat is om de misbruiken die door heel wat getuigen werden ter sprake gebracht en die iedereen in de toekomst wil voorkomen, te vervolgen, laat staan te bestraffen. Een van de grote uitdagingen waarvoor de wetgever zichzelf plaatst, is dan ook te waarborgen dat de wet daadwerkelijk kan worden gehandhaafd en niet slechts op papier.
In deze bijdrage formuleer ik een voorstel van handhavingmechanisme, bestaande uit een informele en een formele fase. De informele fase gaat de (mogelijke) uitvoering van euthanasie vooraf en verloopt via verplichte consultatie en verplicht overleg met collega's en andere bij de patiënt nauw betrokken hulpverleners met de bedoeling de behandelende arts te begeleiden en te ondersteunen. Het formele toezicht verloopt via een verplichte melding van de euthanasie aan een forensische arts. De kernidee is dat aan de arts die tot euthanasie beslist, vertrouwen dient te worden gegeven maar geen vrijbrief. De wetgever moet drie noodzakelijke stappen zetten om tot een hanteerbaar handhavingmechanisme te komen.

Levensbeëindiging op verzoek een apart misdrijf

Een eerste noodzakelijke stap bestaat erin om levensbeëindiging op verzoek van het slachtoffer als een autonoom misdrijf in het strafwetboek op te nemen dat minder zwaar strafbaar is dan moord en doodslag. Een arts die tot levensbeëindiging op verzoek is overgegaan, wordt daardoor niet meer gelijkgesteld met een moordenaar. Dat is van groot psychologisch belang om op zijn medewerking beroep te kunnen doen bij het handhaven van de voorwaarden waaronder euthanasie is toegelaten.

Voorafgaande informele toetsing

Een tweede noodzakelijke stap is de voorafgaandelijke informele toetsing. Euthanasie behoort niet tot het zogenaamde. 'colloque singulier' tussen arts en patiënt. Ook de auteurs van het voorstel van de meerderheidspartijen hebben dit begrepen. Hoe kan anders worden verklaard dat de arts voorafgaandelijk een collega moet raadplegen over het ongeneeslijk karakter van de aandoening waaraan de patiënt lijdt? Een wettelijk opgelegde consultatieplicht zou voor "normaal" medisch handelen terecht als onaanvaardbaar worden afgewezen. Ingeval van euthanasie bestaat over het principe van de consultatieplicht geen discussie. Wel dient deze consultatieplicht ruimer te worden ingevuld dan in dat wetsvoorstel is gebeurd. Deze verplichting heeft n.l. twee oogmerken. Waarborgen dat de uiteindelijke besluitvorming tussen arts en patiënt op een zorgvuldige wijze gebeurt en bevorderen dat de wettelijk gestelde voorwaarden worden nageleefd. Met het oog op de eerste doelstelling dienen alle voorwaarden - en niet alleen het ongeneeslijk karakter van de aandoening - onder de consultatieplicht te vallen. Met het oog op zowel de eerste als de tweede doelstelling dient de arts die tot levensbeëindiging op verzoek wil overgaan meer dan één collega te consulteren. Daartoe kan een palliatieve consultatieplicht worden opgelegd zoals voorgesteld door de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen onder het voorzitterschap van prof. Distelmans. Ook een verplicht overleg met het verplegend team - behoudens uitdrukkelijk verzet vanwege de patiënt - is belangrijk zowel met het oog op een zorgvuldige als een controleerbare besluitvorming. Zo zijn meerdere personen op de hoogte en dit zal de handhaving van de wettelijk gestelde voorwaarden bevorderen. Men zou kunnen tegenwerpen dat ook de informele handhaving gemakkelijk kan worden omzeild door een arts die liever de weg volgt van de minste weerstand. Daarop kan worden geantwoord dat dit niet te vermijden valt - een 100% sluitend toezicht leidt tot een politiestaat - en dat dit geen reden mag zijn om er niet op te vertrouwen dat in de overgrote meerderheid van de gevallen artsen deze weinig dwingende procedure wel zullen volgen omdat het de zorgvuldigheid van de besluitvorming ten goede komt. Meteen is ook gezegd dat de consultatieplicht niet te zwaar mag worden uitgebouwd. Hoe zwaarder de consultatieplicht des te groter de kans dat artsen zich er zullen aan onttrekken. Om deze reden mag het niet naleven van de consultatieplicht niet even zwaar worden bestraft als het niet respecteren van de voorwaarden met betrekking tot het verzoek van de patiënt en diens medische conditie. Evenmin ben ik voorstander van een verplichting een "ethische" persoon of instantie te raadplegen. Het KB van 12 augustus 1994 betreffende de ethische commissies in ziekenhuizen bepaalt trouwens dat ieder personeelslid en iedere arts kan verzoeken om een advies "bij beslissingen over individuele gevallen inzake ethiek". Daartoe kunnen ook beslissingen tot euthanasie worden gerekend. Ook staat het ieder ziekenhuis en andere verzorgingsinstellingen vrij om nadere consultatieplichten op te leggen.

Formele controle achteraf

De derde noodzakelijke stap voor een daadwerkelijke handhaving is de formele controle achteraf. De juristen die als getuigen werden gehoord, hebben zich allen bijzonder sceptisch uitgelaten over een controle achteraf via een directe melding door de arts aan de procureur des Konings, zoals bepaald is in het voorstel van de meerderheidspartijen. Vanuit handhavingperspectief bekeken is deze scepsis zeker gerechtvaardigd. Een arts die heeft nagelaten de zorgvuldigheidsvoorwaarden na te leven heeft geen enkele reden om de meldingsplicht wel na te leven. Een arts die de zorgvuldigheidsvoorwaarden wel heeft nageleefd, zal er zich wel voor hoeden om te melden en zich op die manier een gerechtelijk onderzoek, hoe beperkt in omvang ook, op de hals te halen.

De verplichting om euthanasie te melden zal maar worden nageleefd in de mate dat vanuit het voorafgaandelijke handhavingmechanisme impulsen uitgaan om te melden. Met andere woorden, wanneer meerdere personen op de hoogte zijn van (het voornemen tot) de euthanasie zal het moeilijker worden om zich aan de meldingsplicht te onttrekken. Men zou deze informele impuls kunnen formaliseren door de verplichting op te leggen een afschrift van de melding te bezorgen aan de geconsulteerde arts en een lid van het palliatief team. Maar die verzwaring van de druk houdt wel het risico in dat, om de meldingsplicht te ontlopen, ook het voorafgaande handhavingmechanisme wordt ontweken. En dan komt er van de handhaving helemaal niets in huis. Ook op dit punt lijkt het me aangewezen vertrouwen te hebben in de informele handhaving en de bereidheid van artsen om te melden. Waarom zou die bereidheid groter zijn in mijn voorstel dan in het voorstel van de meerderheidspartijnen? Vooreerst wegens de impulsen die uitgaan van het voorafgaande handhavingmechanisme om te melden. Vervolgens omdat levensbeëindiging op verzoek niet langer met moord of doodslag is gelijk gesteld maar een minder ernstig (potentieel) misdrijf uitmaakt waardoor de melding veel minder bedreigend zal voorkomen. Tenslotte omdat de melding in mijn voorstel niet rechtstreeks aan de procureur des Konings zal moeten gebeuren maar aan een forensisch arts. Ik verkies de melding aan een ter zake deskundig opgeleid arts boven de melding aan een toetsingscommissie die hoe dan ook door artsen al snel als een soort tribunaal zal worden beschouwd. De eerste ervaringen in Nederland met dergelijke commissies wijzen niet meteen op een denderend succes.

Bron: De Huisarts