Waar vandaan: Geld & Werk > Pensioen > Gewaarborgd inkomen voor bejaarden

Gewaarborgd inkomen voor bejaarden

Gewaarborgd inkomen voor bejaarden is vervangen door Inkomensgarantie voor Ouderen. Nieuwe aanvragen voor het gewaarborgd inkomen voor bejaarden worden dus niet meer behandeld.
Voor de informatie over het inkomensgarantie voor Ouderen, klik hier.

 

Het gewaarborgd inkomen voor bejaarden werd ingesteld bij de wet van 1 april 1969.  Het mag als een belangrijke mijlpaal beschouwd worden op de weg naar het verzekeren van een menswaardig bestaan voor alle bejaarden. Het gaat hier immers om een voordeel dat volledig kosteloos wordt toegekend, in deze zin dat er geen bijdrage vereist is. Bovendien betekent de wet van 1 april 1969 ook dat de bijstand is uitgegroeid tot een recht waarvan de uitvoering voor de rechtbank kan worden afgedwongen door iemand die aan bepaalde objectieve criteria voldoet.

Afdeling 1. Algemene toekenningsvoorwaarden

A. Leeftijd

Om het gewaarborgd inkomen te verkrijgen, moet de gerechtigde een man zijn van ten minste 65 jaar oud, of een vrouw van ten minste 60 jaar.

Is de gerechtigde gehuwd, dan moet alleen hij aan die leeftijdsvoorwaarde voldoen en niet zijn echtgenoot (voor de toekenning van het gezinsbedrag).

Wanneer een "feitelijk gescheiden" echtgenoot een aanvraag om gewaarborgd inkomen indient in naam en in de plaats van de andere echtgenoot die nalaat zijn rechten te doen gelden, dan is de leeftijdsvoorwaarde alleen van toepassing op de andere echtgenoot.

Per arrest van 27 januari 1994 heeft het Arbitragehof voor recht gezegd dat de wet van 1 april 1969 artikel 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre vrouwen van ten minste 60 jaar aanspraak kunnen maken op het gewaarborgd inkomen, terwijl mannen van 60 tot 65 jaar dat niet kunnen. Op 1 januari 1997 is de gewraakte wet nog steeds niet gewijzigd. De minimumleeftijd zal evenwel geleidelijk worden aangepast vanaf 1 juli 1997.

B. Nationaliteit

De gerechtigde moet:

  • Belg zijn, of;
  • onder de toepassing vallen van de Europese verordeningen, of;
  • staatloze of van onbepaalde nationaliteit of erkend vluchteling als bedoeld in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen zijn, of;
  • onderdaan van een land waarmee België terzake een wederkerigheidsovereenkomst heeft afgesloten of het bestaan van een feitelijke wederkerigheid heeft erkend, of;
  • van vreemde nationaliteit zijn, op voorwaarde dat ten gunste van de gerechtigde een recht op een rust- of overlevingspensioen van werknemer of van zelfstandige in België is ingegaan.

C. Verblijfplaats

Het gewaarborgd inkomen wordt alleen toegekend en uitgekeerd aan personen die hun hoofdverblijfplaats in België hebben en die er bestendig en daadwerkelijk verblijven.

Bepaalde verblijven in het buitenland worden nochtans gelijkgesteld met een bestendig en daadwerkelijk verblijf in België.

 

Afdeling 2. Bedragen van het gewaarborgd inkomen

A. Toekenning van de verschillende bedragen

Het gezinsbedrag wordt verleend aan:

  • een gehuwde persoon die niet van tafel en bed gescheiden is en die met zijn echtgenoot samenwoont. De werkelijkheid van de samenwoonst blijkt in het algemeen uit de inschrijving in het bevolkingsregister ;
  • een gehuwde persoon die maximum 10 jaar feitelijk gescheiden is en van wie de echtgenoot aanspraak maakt op het gezinsbedrag.

Het alleenstaandenbedrag wordt verleend aan:

  • een sinds maximum 10 jaar feitelijk gescheiden gehuwde persoon van wie de echtgenoot zijn rechten op een gedeelte van het gewaarborgd inkomen niet doet gelden;
  • echtgenoten die sinds meer dan 10 jaar feitelijk gescheiden zijn;
  • de ongehuwden, weduwnaars, weduwen, van tafel en bed gescheiden echtgenoten en uit de echt gescheidenen.

B. Bedragen van het gewaarborgd inkomen

Het gewaarborgd inkomen wordt uitgedrukt in een forfaitair jaarbedrag. De uitkeringen worden geïndexeerd volgens de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971. De basisbedragen die aanvankelijk aan de lage kant waren, werden in de loop der jaren meermaals verhoogd.

Op 1 januari 1997 bedragen ze:

  • gezinsbedrag         8133,34 EUR (328.098 BEF)
  • alleenstaandenbedrag        6100,06 EUR (246.076 BEF)

C. Verhoging van het gewaarborgd inkomen ten voordele van de mindervaliden

Vanaf 1973 werd er in een bijzondere verhoging van het gewaarborgd inkomen voorzien ten voordele van gehandicapte gerechtigden die een invaliditeitsgraad van ten minste 65% bewijzen voor beide echtgenoten of voor één echtgenoot (gezinsbedrag), of voor de gerechtigde op het alleenstaandenbedrag. Op 1 januari 1997 belopen deze verhoogde bedragen respectievelijk 11236,42 EUR (453.276 BEF), 9684,80 EUR (390.684 BEF) en 7651,68 EUR (308.668 BEF).

De bijzondere verhogingen worden enkel toegekend aan gerechtigden op prestaties die werden toegekend na een aanvraag om gewaarborgd inkomen ingediend voor 1976. Vanaf 1976 kunnen aanvullingen op het gewaarborgd inkomen enkel nog toegekend worden binnen de regeling der gehandicapten.

D. Vakantiegeld volgens de wet van 23 juni 1976

Omdat er voor die wet geen uitvoeringsbesluit bestaat, wordt er geen enkel vakantiegeld betaald aan gerechtigden op het gewaarborgd inkomen voor bejaarden.

 

Afdeling 3. Invloed van de bestaansmiddelen

Het gewaarborgd inkomen kan slechts worden toegekend na een onderzoek naar de bestaansmiddelen van de gerechtigde en voorzover die een bepaald bedrag niet overschrijden. De bestaansmiddelen waarover de gerechtigde beschikt en die op de hierna beschreven manier worden geschat, worden, voor het gedeelte dat de door de Koning vrijgestelde grens overschrijdt, afgetrokken van het geïndexeerd basisbedrag van het gewaarborgd inkomen.

Bij de berekening van de bestaansmiddelen wordt er rekening gehouden met de middelen van beide echtgenoten, behalve in de gevallen waarin beide echtgenoten een persoonlijk recht hebben op een alleenstaandenbedrag. De bestaansmiddelen van andere personen die met de gerechtigde en/of de echtgenoot samenwonen, worden niet in aanmerking genomen.

Sommige inkomens worden volledig of gedeeltelijk vrijgesteld:

A. Volledige vrijstelling

Een volledige vrijstelling geldt voor:

  • de gezinsbijslagen waarop de gerechtigde aanspraak kan maken krachtens een wettelijke of reglementaire regeling voor kinderen ten laste;
  • de uitkeringen die verband houden met openbare of private bijstand;
  • de onderhoudsgelden tussen ascendenten en descendenten;
  • de frontstrepen en gevangenschapsrenten alsmede de renten verbonden aan een nationale orde op grond van een oorlogsfeit;
  • de tegemoetkomingen uitbetaald in het kader van de wetten betreffende de gebrekkigen en verminkten, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 3 februari 1961, en van de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de mindervaliden en van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten;
  • de verwarmingstoelage toegekend aan bepaalde rechthebbenden op een werknemerspensioen.

B. Gedeeltelijke vrijstelling

Een gedeeltelijke vrijstelling geldt voor:

  • de renten beoogd in artikel 36 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
  • de renten gevestigd ingevolge stortingen als vrijwillig verzekerde verricht overeenkomstig de bij het besluit van de Regent van 12 september 1946 samengeordende wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood;
  • de pensioenen gevestigd overeenkomstig de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden.

C. Berekening van de bestaansmiddelen

l. Beroepsinkomens

Wanneer de gerechtigde en/of de echtgenoot een andere beroepsarbeid verricht dan een beroepsarbeid als zelfstandige, wordt rekening gehouden met een forfaitair bedrag gelijk aan drie vierde van de brutoberoepsinkomens.

Voordelen in natura die gelden als een beroepsinkomen worden berekend op grond van de forfaitaire ramingen in aanmerking genomen voor de berekening van de bijdragen inzake sociale zekerheid voor werknemers.

De beroepsinkomens van de zelfstandigen bestaan uit de brutobedragen verminderd met de beroepsuitgaven of -lasten en, eventueel, met de beroepsverliezen, bepaald overeenkomstig de wetgeving betreffende de inkomstenbelasting.

2. Inkomsten uit roerend kapitaal

Roerend kapitaal wordt vrijgesteld indien het totale bedrag ervan niet hoger ligt dan 2478,94 EUR (100.000 BEF).

De inkomsten uit al dan niet belegd kapitaal zijn vastgesteld op:

  • 4% van de eerste schijf van 4957,87 EUR (200.000 BEF).
  • 6% van de schijf van 4957,90 EUR (200.001 BEF) tot 12394,64 EUR (500.000 BEF);
  • 10% van de schijf boven 12394,64 EUR (500.000 BEF).

3. Inkomsten uit onroerende goederen

3.1. Bebouwde onroerende goederen

Er wordt rekening gehouden met het niet-vrijgestelde gedeelte van het kadastraal inkomen van alle bebouwde onroerende goederen waarvan de gerechtigde en/of de echtgenoot de volle eigendom of het vruchtgebruik heeft, vermenigvuldigd met 3.

De vrijstelling beloopt 743,68 EUR (30.000 BEF) en wordt toegepast op het totale kadastraal inkomen van de bebouwde onroerende goederen. Dit bedrag wordt met 123,95 EUR (5.000 BEF) verhoogd voor de niet van tafel en bed noch sinds meer dan tien jaar feitelijk gescheiden echtgenoot, en voor elk kind waarvoor de gerechtigde of zijn echtgenoot kinderbijslag geniet of dat overeenkomstig de pensioenregeling voor werknemers als ten laste mag worden beschouwd.

3.2. Onbebouwde onroerende goederen

Er wordt rekening gehouden met het niet-vrijgestelde gedeelte van het kadastraal inkomen van alle onbebouwde onroerende goederen waarvan de gerechtigde of de echtgenoot of de echtgenoten samen de volle eigendom of het vruchtgebruik hebben, vermenigvuldigd met 9. Een vrijstelling mag hier alleen worden toegepast zo de gerechtigde of zijn echtgenoot slechts over onbebouwde onroerende goederen rechten op volle eigendom of vruchtgebruik kan doen gelden. Deze vrijstelling beloopt 29,75 EUR (1.200 BEF).

4. Afstand van goederen

Wanneer de gerechtigde of zijn echtgenoot roerende of onroerende goederen om niet of onder bezwarende titel heeft afgestaan in de loop van de tien jaar voor de ingangsdatum van het gewaarborgd inkomen, wordt een inkomen in rekening gebracht dat forfaitair wordt vastgesteld op grond van de verkoopwaarde van de goederen op het tijdstip van de afstand.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan het feit dat desgevallend de inkomsten van de door afstand verkregen goederen eveneens in rekening genomen worden. Eventueel worden de inkomsten van de afgestane goederen dus twee keer in aanmerking genomen.

Het bedrag van bepaalde schulden, afgelost met de opbrengst van de afstand, wordt onder bepaalde voorwaarden evenwel afgetrokken van de in rekening genomen verkoopvoorwaarde.

Evenwel, in geval van afstand onder bezwarende titel van het woonhuis, wordt een jaarlijks abattement afgetrokken van de verkoopwaarde indien de gerechtigde of zijn echtgenoot geen ander bebouwd onroerend goed bezit. Bovendien, indien de opbrengst van de afstand van het woonhuis geheel of gedeeltelijk in het vermogen van belanghebbende wordt opgenomen, wordt een forfaitair inkomen vastgesteld alleen op basis van de waarde van de door de afstand verkregen goederen en niet op basis van de waarde van het afgestane gebouw.

Ten slotte, in geval van afstand onder bezwarende titel van een onbebouwd onroerend goed, wordt eveneens een jaarlijks abattement afgetrokken van de verkoopwaarde van het goed indien de gerechtigde of zijn echtgenoot geen ander bebouwd of onbebouwd onroerend goed bezit.

D. Vrijstelling op de in mindering te brengen bestaansmiddelen

Het bedrag van het gewaarborgd inkomen wordt verminderd met het gedeelte van de bestaansmiddelen dat de vrijgestelde grens van 247,89 EUR (10.000 BEF) per jaar overschrijdt.

Deze grens wordt verhoogd tot 309,87 EUR (12.500 BEF) wanneer de gerechtigde gezinshoofd is. Onder gezinshoofd wordt hier verstaan:

  • een gerechtigde die met zijn echtgenoot dezelfde hoofdverblijfplaats heeft;
  • een gerechtigde die feitelijk gescheiden is en wiens echtgenoot een deel van het gewaarborgd inkomen ontvangt;
  • een gerechtigde die ten minste één kind ten laste heeft, op voorwaarde dat dat kind geen aanspraak kan maken op het gewaarborgd inkomen voor bejaarden.

De vrijstellingsgrenzen der bestaansmiddelen worden niet gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen.

E. Aftrek van de pensioenen

Het bedrag van het gewaarborgd inkomen (gezinsbedrag of alleenstaandenbedrag) wordt verminderd met 90% van de pensioenvoordelen. Desgevallend wordt het bedrag van het onderhoudsgeld vastgesteld krachtens een gerechtelijke beslissing, en effectief betaald in geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, voorafgaandelijk afgetrokken van deze pensioenvoordelen.

Onder pensioenvoordelen wordt verstaan:

  • de rust- en overlevingspensioenen toegekend bij toepassing van een Belgische of buitenlandse verplichte pensioenregeling;
  • de vergoedingen, uitkeringen of pensioenen in hoedanigheid van oorlogsslachtoffers of van hun rechthebbende(n).

Er wordt alleen rekening gehouden met het werkelijk uitgekeerde bedrag. Vervroegd ingegane rustpensioenen worden echter afgetrokken ten bedrage van het niet verminderd bedrag (ingevolge de vervroeging) of ten belope van een zeer gedeeltelijk verminderd bedrag.

Voor van tafel en bed gescheiden of sinds meer dan tien jaar feitelijk gescheiden echtgenoten wordt enkel rekening gehouden met de persoonlijke pensioenen die de gerechtigde als dusdanig of als feitelijk gescheiden echtgenoot heeft ontvangen.

Het vakantiegeld, het aanvullend vakantiegeld, de bijzondere bijslag - ingevoerd bij de wet van l augustus 1985 - en de verwarmingstoelage, die betaald worden ten laste van de pensioenregeling voor werknemers, evenals de bijzondere bijslag die betaald wordt ten laste van de pensioenregeling der zelfstandigen, worden niet van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden afgetrokken.

 

Afdeling 4. Aanvraag - administratieve beslissing - betwistingen

Het gewaarborgd inkomen wordt toegekend op aanvraag. Een nieuwe aanvraag mag worden ingediend wanneer op grond van nieuwe elementen de mogelijkheid ontstaat het toegekende gewaarborgd inkomen te verhogen of het voorheen geweigerde gewaarborgd inkomen toch toe te kennen.

Het recht op het gewaarborgd inkomen wordt soms ambtshalve onderzocht, wanneer aan sommige voorwaarden is voldaan (rechten van de overlevende echtgenoot of de feitelijk gescheiden echtgenoot).

De pensioenaanvraag ingediend als werknemer of als zelfstandige geldt als aanvraag voor het gewaarborgd inkomen indien die aanvraag niet leidt tot de toekenning van een pensioenbedrag dat de toekenning van een gewaarborgd inkomen verhindert.

De aanvraag om een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden waarin voorzien bij de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, geldt eveneens als aanvraag voor het gewaarborgd inkomen, indien uit het onderzoek van de aanvraag blijkt dat betrokkene nog geen gewaarborgd inkomen geniet en er daadwerkelijk recht op zou hebben.

De aanvraag mag worden ingediend ten vroegste l jaar voor de leeftijd van 65 jaar voor mannen en 60 jaar voor vrouwen. Zij wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijfplaats heeft. De aanvrager moet zich persoonlijk aanbieden of zich laten vertegenwoordigen door een daartoe speciaal gemachtigde persoon.

De Rijksdienst voor Pensioenen onderzoekt de rechten en neemt de beslissing.

De toekenning gaat in vanaf de eerste dag van de maand na de datum waarop de aanvraag werd ingediend en ten vroegste de eerste dag van de maand die volgt op de 65ste (voor mannen) of 60ste verjaardag (voor vrouwen).

De aanvraag, ingediend door de langstlevende echtgenoot binnen het jaar na het overlijden van de echtgenoot, wordt geacht te zijn ingediend op de dag van het overlijden.

De aanvrager kan tegen de beslissing tot toekenning of weigering beroep aantekenen bij de arbeidsrechtbank. Het door de arbeidsrechtbank in eerste aanleg uitgesproken vonnis is vatbaar voor hoger beroep bij het bevoegde Arbeidshof.

Onder welbepaalde omstandigheden (nieuw feit, wijziging in de bestaansmiddelen, vergissing of onregelmatigheid) neemt de Rijksdienst voor Pensioenen een nieuwe beslissing.

 

Afdeling 5. Uitkeringsmodaliteiten

Het gewaarborgd inkomen wordt maandelijks uitbetaald per postassignatie in de handen van de gerechtigde of onder bepaalde voorwaarden per overschrijving.

Een feitelijk gescheiden echtgenoot kan aanspraak maken op de helft van het gewaarborgd inkomen toegekend tegen gezinsbedrag aan de andere echtgenoot, op voorwaarde dat zij/hij werkelijk in België verblijft.

Wanneer één van de echtgenoten nalaat zijn rechten op het gewaarborgd inkomen te doen gelden, kan de andere echtgenoot die sinds minder dan tien jaar feitelijk gescheiden is, in zijn plaats de helft van het gewaarborgd inkomen aanvragen.

De helft van het gewaarborgd inkomen wordt in sommige gevallen zelfs ambtshalve aan de gescheiden echtgenoot uitbetaald.

 

Afdeling 6. Financiering

De uitkeringen zijn volledig ten laste van de Staat, maar de beheerskosten komen voor rekening van het algemene sociale-zekerheidsstelsel.

Bron: Federale overheid

Hebt u nog vragen?

KBCPraat er dan over met een medewerker van uw KBC-bankkantoor of met uw KBC-agent. U kunt ook bellen naar het KBC-Telecenter op het nummer 078 152 153. Op werkdagen van 8 tot 22 uur en op zaterdag en banksluitingsdagen van 9 tot 17 uur.
U kunt ook schrijven, faxen, mailen of surfen naar:
KBC-Telecenter, Schoenmarkt 35, 2000 Antwerpen; Fax: 03 283 29 50; E-mail: kbc.telecenter@kbc.be; Website: www.kbc.be