Waar vandaan: Boek > De Belgen in Engeland 1940-1945 > Te land

De Belgen in Engeland 1940-1945

INHOUD "De Belgen in Engeland"

osteo6 Deel 1. Ontreddering (1940-1941)
osteo6 Deel 2. Wederopstanding (1942-1943)
   osteo6 Te land
      osteo6 De mannen van Piron
      osteo6 Piron, man van de daad
      osteo6 Rode en groene baretten
      osteo6 Pegasus en Excalibur
      osteo6 Hitlers Kommandobefehl
   osteo6 Ter zee
      osteo6 Konvooien, korvetten en U-boten
      osteo6 De schrik van Tobermory
      osteo6 In dienst van de ‘World’s First Navy’
      osteo6
Te jong voor de strijd?
   osteo6 En in de lucht
      osteo6 Spitfires en Typhoons
      osteo6
De Louizalaan in het vizier
      osteo6
Van alle markten thuis…
      osteo6
De moord op de vijftig
osteo6 Deel 3. Overwinning (1944-1945)
osteo6 Besluit. De Belgen ná Engeland...

19,95 € - 218 pagina's
Auteur: Frank Decat
Uitgeverij: Lannoo
 
Bestel/koop boek, klik hier.

<<< Vorige pagina

Te land

Rode en groene baretten

Lang voor de planning van de invasie in West-Europa begon, hadden de Belgische militairen in Groot-Brittannië al een belangrijk order ontvangen. Eind 1941 gelastte de dienst Special Operations van het War Office in Londen de Belgische regering om een aantal militairen te selecteren voor ‘bijzondere opdrachten’. Omdat de ministers het order als top secret beschouwden, achtten ze het opportuun de vrijwilligers pas te ronselen 24 uur (!) voor de limietdatum. Het gevolg was dat ongeveer de helft van de twintig kandidaten niet geschikt was, ondanks de vraag van de Britten om goed getrainde en fysiek sterke soldaten te sturen. De meeste vrijwilligers keken er dan ook vreemd van op toen ze vernamen waarvoor ze getekend hadden: een opleiding tot valschermspringer in de Parachute Training School van Ringway, bij Manchester.

De training van die eerste groep Belgische para’s werd bijgevolg niet bepaald een succes. Slechts acht behaalden hun brevet, onder wie onderluitenant Leclef en sergeant Schils, die beiden later als instructeur hun landgenoten zouden opleiden. De overigen hadden geweigerd om te springen – de dropzone was het nabijgelegen Tatton Park dat door luchtvaartpionier Lord Egerton ter beschikking was gesteld – of ze waren gewond geraakt. Dat laatste was niet zo verwonderlijk. De aspirant-paratroopers moesten al op 13 januari 1942, amper twee dagen na hun aankomst in Ringway, uit een haastig gemodificeerde Whitleybommenwerper springen – dat gebeurde niet langs de zijdeur van het vliegtuig, maar via een opening onderaan in de romp.

Gelukkig had de legerleiding het begrepen: nieuwe kandidaten werden voortaan grondig gescreend op militaire vaardigheid en motivatie, zoals de Britten overigens van bij de aanvang hadden gevraagd. De meeste groepen die tussen februari en april 1942 naar Ringway werden gestuurd, slaagden dan ook. Vele aspirant-para’s waren trouwens ‘Canadezen’, de verzamelnaam voor de Belgische migranten uit (voornamelijk Noord-) Amerika, onder wie verschillende universiteitsstudenten en bedrijfsleiders.

In januari 1941 hadden de ‘Canadezen’ verzamelen geblazen in kamp La Joliette, Québec, en na een opleiding bij de Canadese strijdkrachten waren ze, begin juni, in Groot-Brittannië aanbeland. Allen waren het bijzonder gemotiveerde mannen, die maar moeilijk konden wennen aan de bureaucratie en de inertie in Tenby en die zich niet wensten te mengen in de vele disputen daar. Sommige Canadezen hadden zelfs een volledig Engelstalige achtergrond. Zij spraken nauwelijks Nederlands of Frans en begrepen niets van de communautaire heisa tussen een aantal militairen. De aanvoerders van de Canadezen waren twee reserveofficieren: de uit Gent afkomstige ingenieur én tandarts Edouard Blondeel en de agronoom Freddy Limbosch, die een landbouwbedrijf in Ontario exploiteerde. Beide mannen hadden leiderscapaciteiten en waren op vele vlakken tegenpolen van de doorsneeofficier in Tenby.

Aanvankelijk was het de bedoeling dat de Canadezen de kern zouden vormen van het 2de Fuseliersbataljon. Dat bleek echter geen goed idee. De nieuwkomers botsten voortdurend met hun commandant, majoor Grisar, die als een autocraat over zijn bataljon heerste en persoonlijk initiatief allerminst op prijs stelde. De legerleiding was dan ook in zekere zin opgelucht toen ze de Canadezen samen met andere ‘lastige klanten’, oudgedienden van het Vreemdelingenlegioen en ontsnapten van het kamp Miranda, naar de Parachute School kon doorsturen. Het samenbrengen van vrijwilligers met dezelfde ‘fighting spirit’ was hoe dan ook een goede zaak en droeg bij tot de hechte korpsgeest die de eenheid Belgische parachutisten van bij de aanvang kenmerkte.

Tegen begin juni 1942 hadden 120 Belgen hun parabrevet behaald – voldoende manschappen dus om een aparte eenheid te creëren. Dat werd de Independent Belgian Parachute Company, met als bevelhebber kapitein J. Thise. Deze oudgediende van de Grenswielrijders liep op 11 juli 1942 echter een ruggengraatfractuur op na een ongelukkige sprong en gedurende de tien maanden daarop werd hij vervangen door Blondeel. Deze naar Amerika geëmigreerde Vlaming wist de eenheid onmiddellijk naar zijn hand te zetten en te begeesteren. Toen Thise in mei 1943 terugkeerde, kreeg hij al vlug het gevoel dat er voor hem eigenlijk geen plaats meer was: de echte leider en inspirator was Blondeel. Bijgestaan door een team van capabele officieren en onderofficieren, onder wie Limbosch, Leclef en Schils, bouwde Blondeel de Independent Belgian Parachute Company uit tot een keurtroep. Haar tradities, inclusief de rode baret, ontleende de Belgische paracompagnie aan de Britse luchtlandingstroepen, met wie ze ook samen trainde.

Het was mede dankzij Blondeel dat de compagnie in december 1943 naar het Schotse Inverlochy Castle mocht om er te worden omgeturnd tot een eenheid van de SAS, de elite van de elite. De Special Air Service was eind 1941 opgericht in Noord-Afrika om inlichtingen in te winnen en sabotagedaden te plegen, ver achter de vijandelijke linies. De leden van de SAS waren allen uitstekend getrainde militairen, vaak met een eigen specialisme, en ze moesten in de meest diverse omstandigheden kunnen opereren. Ook van de SAS-officieren werd het uiterste gevergd, fysiek én psychisch. Meer dan gewone officieren moesten zij beschikken over flexibiliteit en tact. Daarnaast moesten ze een teamspirit kunnen creëren, essentieel om te overleven in de extreme situaties waarin SAS-mensen vaak terechtkwamen. Majoor Thise, een officier van de oude school, die zich in de wereld van de ‘irregular warfare’ niet thuisvoelde, beantwoordde duidelijk niet aan dat profiel. Hij verliet de eenheid en gaf begin februari 1944 officieel de fakkel door aan Blondeel.

Ongeveer gelijktijdig werd de Independent Belgian Parachute Company als ‘eskadron’ toegevoegd aan de SAS-brigade van generaal Roderick MacLeod. Behalve de Belgische eenheid telde MacLeods brigade nog vier andere eskadrons: twee Britse en twee Franse. De omvorming tot SAS-eenheid deed de efficiëntie van Blondeels eenheid nog toenemen en droeg bij tot de reputatie die de Belgische parachutisten tijdens en ook lang na de oorlog genoten – over hun operationele inzet hebben we het in het volgende deel. Behalve het SAS-eskadron brachten de Belgische landstrijdkrachten in Groot-Brittannië trouwens nog een andere special forces-eenheid voort: de commando’s.

Het was Winston Churchill zelf die in de dagen na Duinkerke het idee opperde om eenheden te creëren voor speciale blitzoperaties op het vasteland. De premier was tijdens de oorlog in Zuid-Afrika (1899-1902) namelijk onder de indruk gekomen van de wijze waarop bereden boerencommando’s de Britse troepen verschalkten en paniek zaaiden. Hij wilde de Duitsers op dezelfde wijze te lijf gaan. De rekrutering van deze special forces werd toevertrouwd aan luitenant-kolonel Dudley Clarke, een artillerist die ook de benaming ‘commando’ zou hebben bedacht.

De eerste Britse raids waren het resultaat van improvisatie en leverden nauwelijks iets op. Zo bleken bij een actie op het Kanaaleiland Guernsey, in juli 1940, drie commando’s niet te kunnen zwemmen. Toch waren de regering en de legerleiding bijzonder enthousiast over die eerste raids. Maandenlang waren de commando’s trouwens de enige Britse landstrijdkrachten die effectief werden ingezet en ze kregen dan ook prioriteit op het vlak van wapenlevering en trainingsfaciliteiten.

Edouard BlondeelDe eerste vrijwilligers waren inderhaast geronseld in diverse eenheden, maar vanaf eind 1940 kregen kandidaat-commando’s een opleiding in speciale kampen in Schotland. Deze stonden onder de supervisie van Combined Operations, de afdeling van het War Office die verantwoordelijk was voor de planning en uitvoering van amfibieraids op het vasteland. Commandoaanvallen waren meestal kleinschalig en gebeurden in het grootste geheim. De allereerste actie, een gewapende verkenning ten zuiden van Boulogne – Operatie Collar, op 23 juni 1940 – was zelfs zo goed geheimgehouden dat de stormboten bijna beschoten werden door Spitfires. Anderzijds waren de Duitsers zeer bevreesd voor de commando’s en hun ‘sneaky’ acties, wat later zou leiden tot Hitlers beruchte Kommandobefehl.

Tijdens de oorlog richtten de Britten een dertigtal commando-eenheden op. Elke eenheid bestond gewoonlijk uit zes à tien troops (compagnies) van vijftig man of meer. Een bijzondere eenheid was het 10th Interallied Commando, dat meer dan tien verschillende nationaliteiten herbergde. Dat bleek een gigantisch voordeel, aangezien de operaties vanaf 1942 op de meest diverse locaties in en buiten Europa plaatsvonden en kennis van andere talen dan het Engels haast onontbeerlijk was. Troop nr. 3 was een uitzondering omdat hij bestond uit een mengelmoes van Hongaren, Zwitsers, Oostenrijkers – onder wie een Jood – en Duitsers (!). Maar verder werd elke nationaliteit ondergebracht in een aparte troop. Zo groepeerden nr. 1, 8 en 9 de Fransen, nr. 2 de Nederlanders, nr. 5 de Noren, nr. 6 de Polen en nr. 7 de Joegoslaven. Troop nr. 4 ten slotte was de eenheid van de Belgische commando’s.

Georges DanloyDe geschiedenis van de Belgische compagnie commando begon op 7 juli 1942. Die dag gelastte de regering de legerleiding in Tenby een honderdtal militairen te selecteren om op te leiden in Schotland. Dat gebeurde op uitdrukkelijk verzoek van de Britten, die toen volop bezig waren met de uitbouw van het 10th Interallied Commando. Met de weinig verkwikkelijke historie van de eerste lichting para’s in het achterhoofd legden generaal Daufresne en zijn medewerkers de lat van bij de aanvang erg hoog. De mannen die geselecteerd werden, waren dan ook allemaal sportief en hadden een stevige lichaamsbouw. Dat laatste gold zeker voor de aanvoerder van de groep, artillerieluitenant Georges Danloy, die van de Britten de bijnaam ‘Chesty George’ kreeg, of breedborstige George. Begin augustus was de selectie afgelopen en de Belgische vrijwilligers vertrokken richting Achnacarry, een landgoed in het Schotse dorpje Spean Bridge, waar vanaf februari 1942 het Commando Basic Training Centre was ondergebracht.

Gelegen tussen twee grote meren en in de nabijheid van de Ben Nevis, de hoogste berg in Groot-Brittannië, vormde Achnacarry de ideale plek voor een bikkelharde survivaltraining. Het kamp werd geleid door luitenant-kolonel Charles Vaughan, een voormalige drilsergeant van de Coldstream Guards en een man met een merkwaardig gevoel voor humor. Voor zijn kamp had hij namelijk een aantal fictieve graven laten plaatsen, met onder de namen van de zogezegde doden de reden waarom zij de training niet overleefd hadden. Bovenal echter was Vaughan een deskundig instructeur en een ervaren militair. De Belgische para's ondergingen een langdurige en intensieve trainingHij had onder andere deelgenomen aan de succesvolle commandoraid op de Lofoteneilanden in Noorwegen, in maart 1941. En hij wist als geen ander over welke eigenschappen een commando moest beschikken: uithoudingsvermogen, (zelf)discipline en een zeer grote expertise in het hanteren van eigen wapens én die van de vijand. Alles kon voor de bevelhebber van Achnacarry een trainingsfaciliteit zijn, zelfs de muur van het zeventiende-eeuwse kasteel dat zich op het geïsoleerde kampterrein bevond.
Net als de 25.000 andere commando’s die tussen februari 1942 en maart 1946 werden opgeleid, moesten de Belgen tot het uiterste gaan om geen RTU (Return to Unit) te krijgen, de enige sanctie in Achnacarry. Behalve de 60 kilometer lange marsen met een bepakking van 40 kilo waren er ook de schietoefeningen met scherp. Bij deze en andere oefeningen vielen gedurende de hele oorlog trouwens een veertigtal slachtoffers, wat Vaughans cynische grap dan toch enig realiteitsgehalte gaf.

Zoals de militairen van de SAS kregen de commando’s in spe de knepen van close combat en silent killing aangeleerd. Dat gebeurde door een team instructeurs van de ‘school’ van William Ewart Fairbairn en Eric Anthony Sykes. Deze twee Britse officieren hadden zich in de jaren twintig en dertig als politieman in Shanghai, dat toen een van de meest gewelddadige steden ter wereld was, bekwaamd in oosterse gevechtssporten en messengevechten. Na het uitbreken van de oorlog waren ze naar Groot-Brittannië teruggekeerd en hoewel ze beiden al een flink stuk in de vijftig waren, werden ze belast met de speciale trainingen in Achnacarry en andere kampen. De Belgische para's ondergingen een langdurige en intensieve trainingDaar introduceerden ze gevechtstechnieken die voordien in geen enkel ander westers leger gebruikelijk waren en die ook door de US Marines en de geallieerde geheime diensten werden overgenomen. Een beroemde leerling van Fairbairn was Ian Fleming, de geestelijke vader van James Bond. Fairbairn en Sykes ontwierpen ook de naar hen genoemde FS-dolk, een steek- én snijwapen waarmee vijanden snel en geruisloos konden worden uitgeschakeld.

De technieken die ze in Achnacarry hadden aangeleerd, kwamen de commando’s in vijandelijk gebied goed van pas, maar bezorgden hun, zoals gezegd, een bijzonder kwalijke reputatie bij de Duitsers. Maar was het creëren van angst en onzekerheid bij de vijand niet een van de redenen geweest waarom Churchill de commando’s had opgericht?

Begin september 1942 hadden de Belgen hun basisopleiding in Achnacarry voltooid en ze kregen de begeerde groene commandobaret en FS-dolk. Daarna volgden de Belgische commando’s nog een reeks trainingen, onder meer in Portsmouth, waar ze zich bekwaamden in de amfibische oorlogvoering.

In september 1943 was troop nr. 4 klaar voor de strijd. Samen met enkele andere troops van het 10th Interallied Commando scheepten Danloy en de zijnen in voor Noord-Afrika. Nadat ze zich daar hadden aangepast aan het mediterrane klimaat, werden ze gebrieft voor hun eerste missie: een reeks gewapende patrouilles en raids aan het Italiaanse front.

De 'killer'-opleiding in AchnacarryNa de landing in Zuid-Italië, begin september 1943, zaten de geallieerde troepen immers lange tijd vast in de bergachtige regio ten zuiden van Rome. Daar hadden de Duitsers verscheidene sterke verdedigingslinies uitgebouwd, waarvan de Gustavlinie de belangrijkste was. De acties van de Belgische commando’s begonnen op 13 december en sloten aan bij de pogingen van de geallieerden om door de Duitse defensie te breken. Maandenlang vochten de Brits-Amerikaanse en Duitse legers een verbeten strijd uit, met de slag van Monte Cassino, begin 1944, als bloedig hoogtepunt.

Ook de Belgische commando’s deelden in de klappen. In het dorpje San Pietro Avellana sneuvelde op 20 december 1943 korporaal Marcel Mairesse, meteen de eerste Belgische landmachter die na 28 mei 1940 omkwam in de strijd. Veertien dagen later, op 3 januari 1944, viel in Montenero een tweede commando: luitenant Deton, de man die twee jaar eerder Gutt had toegeroepen dat hij de Belgische militairen ten strijde moest laten trekken. De gevechten aan de Gustav­linie vestigden ook de reputatie van de Belgische commando’s als elite-eenheid. Zo slaagden ze erin, samen met Amerikaanse troepen, om het riviertje Garigliano over te steken en enkele strategische plekken, waaronder de Monte Ornito, te veroveren. De keiharde opleiding in Groot-Brittannië had dus duidelijk haar nut bewezen.

Tot die conclusie kwamen ook de manschappen van de Belgische Sectie bij de Royal Navy. Zij waren omgeturnd tot volwaardige zeesoldaten en begin 1942 waren ze klaar voor de strijd. Het belangrijkste ‘zeeslagveld’ was de gigantische oceaanruimte tussen de Britse eilanden en het Amerikaanse continent: de Western Approaches.



Uittreksel uit boek "De Belgen in Engeland"
19,95 € - 218 pagina's
ISBN 978-90-209-6981-8

Auteur: Frank Decat
Uitgeverij: Lannoo

Boek verkrijgbaar bij

Azur, Bol.com, Cosmox, Fnac, Proxis, Standaard Boekhandel.

Bestel boek online via SeniorenNet

Pagina afgedrukt van http://www.SeniorenNet.be/BelgenInEngeland

<<< Vorige pagina...