Waar vandaan: Boek > De Belgen in Engeland 1940-1945 > Een bloedig najaar

De Belgen in Engeland 1940-1945

INHOUD "De Belgen in Engeland"

osteo6 Deel 1. Ontreddering (1940-1941)
osteo6 Deel 2. Wederopstanding (1942-1943)
osteo6
Deel 3. Overwinning (1944-1945)
   osteo6 Bestemming Normandië
      osteo6 D-day
      osteo6 Jointoperaties, een eeuwenoud concept
      osteo6 ‘Vive la Belgique, merci, vive la France!’
   osteo6 Een bloedig najaar
      osteo6 September 1944
      osteo6 Vrouwen in uniform
      osteo6 Geblokkeerd onder de Moerdijk
      osteo6
A la guerre comme à la guerre…!
      osteo6
Gevaar in de Ardennen
      osteo6 De ramp met de Leopoldville
   osteo6 De Rijn over
      osteo6 Slotoffensief in Nederland
      osteo6
Bij de Ieren
      osteo6
V for Victory
osteo6 Besluit. De Belgen ná Engeland...

19,95 € - 218 pagina's
Auteur: Frank Decat
Uitgeverij: Lannoo
 
Bestel/koop boek, klik hier.

<<< Vorige pagina

Een bloedig najaar

Gevaar in de Ardennen

Het waren de Amerikanen die de zwaarste slagen incasseerden. De Duitse hoofdaanval vond dan ook plaats in de Belgische Ardennen, de sector van generaal C. Hodges’ 1ste Leger. De feiten zijn genoegzaam bekend. De Duitsers stootten op een totaal verraste tegenstander, maar al na enkele uren bleek dat Operatie Wacht Am Rhein niet de heruitgave was van het blitzoffensief van mei 1940. Het Amerikaanse leger bood overal fel tegenstand. Zelfs de 106de Infanteriedivisie, die nog maar pas uit de VS was aangekomen, beet flink van zich af. Zo wonnen de geallieerden kostbare tijd.

Anders dan Hitler had verwacht, begreep generaal Eisenhower bijna meteen dat het niet ging om een lokale aanval, maar om een grootscheeps offensief. Al op 16 december kreeg de ervaren 101ste Luchtlandingsdivisie het bevel naar Bastogne te komen. Ze zou die strategisch belangrijke stad met brio verdedigen en een wezenlijke bijdrage leveren aan de eindzege. In minder dan een week tijd werden 250.000 geallieerde militairen naar de bedreigde sectoren gedirigeerd – dat was meer dan de initiële troepensterkte van de Duitsers.

Die kampten met een nijpend gebrek aan brandstof, een probleem dat zich al voordeed op de eerste dag van het offensief en dat een belangrijke verklaring vormde voor de mislukking van Wacht Am Rhein. En toch wilde Hitler van geen wijken weten. De twee partijen zetten alle beschikbare middelen en manschappen in om de tegenstander op de knieën te krijgen. Nadat op 23 december de mist was opgetrokken, maakten geallieerde vliegtuigen genadeloos jacht op Duitse pantsers en troepeneenheden. Bij Malmédy brachten soldaten van de Waffen SS Kampfgruppe Peiper meer dan zeventig Amerikaanse krijgsgevangenen om het leven, wat bij de GI’s tot een enorm revanchisme leidde. Dat ondervonden de als Amerikaanse militairen vermomde manschappen van kolonel Skorzeny: ze werden na hun gevangenneming zonder pardon gefusilleerd. Ook de Fallschirmjäger van kolonel von der Heydte opereerden achter de geallieerde linies, maar zij droegen wel een regulier uniform. De Duitsers waren echter niet de enigen die guerrilla-acties uitvoerden.

Het Belgische SAS-eskadron in actie tijdens het ArdennenoffensiefOok de Belgische SAS was in december 1944 van de partij. De eenheid was na Market Garden samengetrokken in Tervuren en daar omgevormd tot een gemechaniseerde verkenningsgroepering. Ze telde 130 man – bijna evenveel als het aantal rekruten dat na de bevrijding in dienst was getreden om te worden opgeleid tot para – en ze beschikte over veertig jeeps en enkele vrachtwagens. Toegevoegd aan de 21ste Legergroep, die instond voor de flankverdediging van de Amerikanen, voerde Blondeels SAS-eskadron gewapende verkenningen uit tussen Givet en Luik. Tegelijk verzorgden de Belgen de samenwerking met de Franse SAS, die opereerde op de Amerikaanse linkerflank. Een tiental van Blondeels militairen, namelijk zij die behoorlijk Engels en Duits spraken, deden dienst als ondervragers aan het front.

Het ging naar gewoonte om behoorlijk riskante missies, ook al omdat de Amerikanen bijzonder wantrouwig waren. Hoewel de Belgen een door Montgomery persoonlijk ondertekend vrijgeleide hadden, was het telkens oppassen geblazen als ze werden tegengehouden door een patrouille GI’s. Zo moest sergeant Georges d’Oultremont op zeker ogenblik al zijn overredingskracht aanwenden om veilig voorbij een Amerikaanse post te komen. Zijn soldaten, lichtjes aangeschoten na een drinkgelag in aanwezigheid van vrouwelijk schoon, werden immers voor Duitsers gehouden en gedroegen zich nogal vrijpostig.

ArdennenoffensiefHet allergevaarlijkst waren de ‘hit-and-run’-operaties tegen vijandelijke colonnes. Die acties kostten verscheidene SAS’ers het leven. Tijdens een raid bij Bure op 31 december 1944 kwamen drie Belgische militairen tegelijk om nadat hun jeep onder vuur was genomen: luitenant Paul Renkin, korporaal Emile Lorphèvre, beiden para’s van het eerste uur, en soldaat (graaf) Claude de Villermont. Daarnaast raakten in de Ardennen ook verschillende para’s gewond, onder wie drie mannen die pas na de bevrijding hun vleugels hadden gekregen.

Op 16 januari 1945 verlieten de Belgische para’s het strijdtoneel. Een week eerder al had Hitler de progressieve terugtrekking van zijn strijdmacht uit de Ardennen bevolen en daarmee impliciet toegegeven dat Operatie Wacht am Rhein mislukt was. De kranige verdediging van de Amerikanen – in de ogen van Hitler slechts tweederangs ‘burger-soldaten’ – had een doorbraak bij Bastogne en andere vitale punten onmogelijk gemaakt. En verder waren er natuurlijk de constante aanvallen van de oppermachtige geallieerde luchtmacht.

Net zoals tijdens de slag in Normandië speelden de RAF en de USAAF een bijzonder belangrijke rol. Transportvliegtuigen zorgden voor de bevoorrading van de omsingelde troepen in Bastogne, terwijl bommenwerpers allerlei doelen bestookten. De jagersquadrons vlogen escortes en gaven nabije luchtsteun. Zo ook het 349ste en het 350ste, die opereerden vanaf de basissen van respectievelijk Maldegem en Evere. Ook de Typhoons van 609 squadron, gestationeerd in Chièvres, vlogen missies tijdens de ‘Battle of the Bulge’. Vliegen boven de Ardennen was een gevaarlijke klus waar vele piloten het leven bij inschoten, en ook Belgische piloten stierven tijdens zulke acties (zie verderop). Hoogst onprettig ook was de extreme vrieskou. Dat illustreert het getuigenis van Henri Branders, piloot bij het 349ste, die op tweede kerstdag een groep bommenwerpers escorteerde:

‘We kregen instructies voor een van onze langste oorlogsmissies: een twee uur durende vlucht op minstens 30.000 voet, om zo een formatie bommenwerpers te beschermen die St. Vith zouden bombarderen. Een apocalyptisch gezicht: een vuurcirkel in het midden van een sneeuwwit landschap. Het was extreem koud. In onze Spitfires was geen verwarming. We droegen drie paar handschoenen over elkaar aan: een zijden, een tweede van kameelhaar en daarover een lederen paar.
Binnen onze met schapenwol gevoerde laarzen telden we verschillende paren sokken, maar nog steeds voelden we de intense koude. De condens van onze adem zorgde voor een laagje ijs op onze zuurstofmaskers. Maar we waren jong – ik had net mijn 21ste verjaardag gevierd, en we namen het er allemaal maar bij. Een prachtige cockpit van waaruit we de hele horizon rondom ons konden aanschouwen – meer hadden we niet nodig.’(5)

De kracht van de Brits-Amerikaanse luchtarmada’s baarde Hitler – terecht – zorgen. Daarom beval de Führer op nieuwjaarsdag 1945 een grootscheeps luchtoffensief tegen de vooruitgeschoven vliegvelden van de RAF en de USAAF in België en Nederland: Operatie Bodenplatte. Net zoals bij de massale grondaanval op 16 december waren de geallieerden volkomen verrast. De Luftwaffe vernietigde of beschadigde die eerste januari meer dan 200 geallieerde vliegtuigen, waarvan de meeste op basissen in Vlaanderen en Zuid-Nederland. Een ervan was Ophoven in Belgisch-Limburg, de thuisbasis van onder meer 350 squadron. Het Belgische smaldeel was nog maar net aangekomen uit Evere en het werd tijdens Operatie Bodenplatte bijzonder zwaar getroffen: slechts 4 Spitfires bleven intact, maar slachtoffers vielen er niet. Bij het 349ste van de basis Maldegem echter werd geen enkel toestel getroffen. Piloot Henri Branders, die zich op het ogenblik van de aanval in het dorp bevond, vertelt:

‘Vanuit het messgebouw aan de andere kant van de straat vuurde men met revolvers naar de overvliegende toestellen. Het waren Duitse toestellen, ongelooflijk maar waar!
Snel trokken al onze piloten hun vest, broek en sjaal aan. Onze Squadron ­Leader Van de Velde reed als een gek met zijn jeep de Stationsstraat in en schreeuwde iedereen bij elkaar. We kropen in en op de jeep. Toen we bij het vliegveld kwamen, stopte hij plotseling. Focke-Wulfs doken in onze richting en ik hoorde de CO luid roepen: “Mijn kist!”. We sprongen uit de jeep, doken naar de grond en bleven plat op onze buik in de sneeuw liggen. Overal vuur en rook. Heel wat machines brandden op Maldegem, maar gelukkig de onze niet.’(6)

De Belgische Spitfires ontsnapten aan de vernietiging omdat ze vlak achter de hangars stonden opgesteld en blijkbaar dus uit het zicht bleven van de Duitse piloten, die razendsnel boven de piste scheerden. Maar bij het Nieuw-Zeelandse 485 squadron, dat ook in Maldegem was gestationeerd, was de schade niet te overzien. In het dagboek van het smaldeel staat te lezen:

‘Ons squadron begon het nieuwe jaar met slechts vijf vliegtuigen. Terwijl een enorme rook- en vuurkolom boven het vliegveld opsteeg, schoten onze piloten erop los met revolvers vanuit de ramen en deurposten van de verblijfplaatsen – onze CO leidde de aanval met een Duits Mausergeweer. De gevechtskledij van het moment was een bonte mengeling pyjama’s, pullovers en onderbroeken.’(7)

Ondanks de aangerichte schade en de kortstondige paniek in het geallieerde kamp was het Duitse luchtoffensief van 1 januari, net als het landoffensief dat veertien dagen eerder was begonnen, een slag in het water. De geallieerde ‘air power’ was allerminst aangetast: binnen de kortste tijd waren alle squadrons weer op normale sterkte. Bij het 350ste bijvoorbeeld waren tegen 13 januari 1945 alle toestellen vervangen of hersteld. De Duitsers echter verloren bijna 300 vliegtuigen. Dat was bijna één derde van het ingezette effectief, een verlies dat door de platgebombardeerde industrie niet kon worden goedgemaakt. Vanwege het topsecretkarakter van Operatie Bodenplatte werden sommige Luftwaffejagers zelfs neergehaald door de eigen luchtafweer. Bovendien keerden meer dan 200 Duitse piloten, onder wie nogal wat mannen met ervaring, niet meer naar hun basis terug. De meesten sneuvelden, maar sommigen werden krijgsgevangen gemaakt, zoals korporaal-vlieger Walter Wagner, wiens Focke Wulf 190 was neergehaald door de luchtafweer van de USAAF-basis Sint-Truiden. Het toestel werd overigens rood geschilderd en door de Amerikanen gebruikt voor pleziervluchtjes.

Na Operatie Bodenplatte was de kracht van de Luftwaffe in het westen definitief gebroken. De inzet van straaljagers kon daar niets aan veranderen, ook al omdat vele Duitse piloten in spoedtempo waren opgeleid en niet de expertise hadden van hun geallieerde tegenstanders. De Flak echter bleef tot het einde van de oorlog een wezenlijk gevaar, zeker voor smaldelen die grondaanvallen uitvoerden. Zo verloor het 609de in vier maanden tijd drie squadron leaders: de Zuid-Afrikaan Thomas Wallace, die gedood werd op 11 november 1944, de Belg Charles Demoulin en de Brit Eric Roberts, beiden krijgsgevangen gemaakt, respectievelijk op 5 december 1944 en 9 maart 1945. Van mei 1944 tot mei 1945 werd een dertigtal piloten buiten gevecht gesteld en door dat verlies van ervaren mannen zakte het moreel van het 609de begin 1945 naar een dieptepunt. De harde hand van de nieuwe CO Laurence Stark was nodig om van het squadron opnieuw de efficiënte eenheid te maken die het altijd al geweest was.

Ook het 349ste en het 350ste werden geregeld vanaf de grond onder vuur genomen. Alleen al tijdens het Ardennenoffensief kwamen twee piloten van 350 squadron om nadat hun toestel tijdens een grondaanval door Duitse luchtdoelartillerie getroffen was: Jaak Vanderperren op kerstdag en Robert Huens op 23 januari 1945. Ook squadron leader Léopold Collignon maakte kennis met de Flak, meer bepaald tijdens een missie in de regio Malmédy-Houffalize op 24 december 1944. Hij slaagde er echter in zich vanaf lage hoogte met zijn parachute te redden, maar liep een ernstige beenbreuk op die hem voor de rest van de oorlog buiten gevecht stelde. En die oorlog was eind december 1944 nog altijd niet afgelopen, zoals de geallieerde legerstaf vier maanden eerder al gehoopt had.

Al hadden de Duitsers in de Ardennen hun laatste kans(je) op een eindoverwinning verkeken, van overgave was geen sprake. Nog verschillende maanden hielden zij er bij de geallieerden de spanning in. Zo bleven ze Antwerpen aanvallen, vanuit de lucht en vanaf het water. Net zoals tijdens het Ardennenoffensief hoopte Hitler dat het uitschakelen van de Antwerpse haven de geallieerde slagkracht zou ­breken.

Ondanks de efficiënte luchtverdediging kwamen er tot eind maart 1945 V1’s en V2’s neer in en rond de stad, meer dan drie maanden dus na de moorddadige aanval op Cinema Rex op de eerste dag van het Ardennenoffensief. Eén van de bijna 600 slachtoffers op die beruchte zestiende december 1944 was Guillaume Baert, een oudgediende van de Godetia. Bijzonder cynisch was dat de man twee jaar lang vele gevaren op zee had overleefd en als ‘landrot’ aan zijn einde kwam.

De Godetia en de Buttercup waren in december 1944 immers overgedragen aan respectievelijk de Britse en de Noorse marine en hun bemanningen werden ‘omgeschoold’ voor de dienst aan wal. De tijd van de grootschalige confrontaties op zee was allang voorbij, zodat heel wat escorteschepen overbodig waren geworden. Toch kon een enkele U-boot nog her en der in de Noordzee verschrikkelijke ravages aanrichten, zoals bleek op kerstavond 1944 (zie kadertekst). Ook in het estuarium van de Schelde, de toegang tot de Antwerpse haven, was het nog altijd niet voor honderd procent veilig.

De T-Force in Antwerpen, onder het bevel van de Britse captain Anthony F. Pugsley, had de handen vol met het opruimen van mijnen die onder meer door bommenwerpers gedropt waren, en met het jagen op vaartuigen die opereerden vanuit nabijgelegen havens in Nederland. Zo zond de Kriegsmarine met torpedo’s uitgeruste miniduikboten van het type Seehund en Biber naar de Westerschelde, en Linsenscheepjes, een soort varende bommen. Hitler was tuk op de nieuwe ‘speeltjes’ en hij vond dan ook dat het gebruik van deze wapens voorrang moest krijgen op het leggen van mijnen. Dat tot groot ongenoegen van het Oberkommando Noordzee, dat begreep dat de gesofisticeerde vaartuigen kwetsbaarder en makkelijker te detecteren waren dan de onderwaterexplosieven. Toch slaagden de Duitsers erin zo veel mijnen te droppen dat de mijnenvegers tot lang na de Duitse capitulatie werk hadden.

Een van de eenheden die dag in, dag uit in de weer was met het ruimen van de gevaarlijke springtuigen, was het 118de Flottielje van luitenant Petitjean. De eenheid was progressief uit Oostende teruggetrokken en opereerde vanaf 2 januari 1945 op volledige sterkte vanaf de Antwerpse kaai 25. Net zoals bij vorige operaties was het voortdurend opletten geblazen. Een aanvaring had meestal een fatale afloop, zoals bleek in het geval van de Britse MMS 248, die op 30 januari 1945 explodeerde. Ook de vaartuigen van de Kriegsmarine en de vliegtuigen vormden een gevaar. Op nieuwjaarsdag bijvoorbeeld werden de Belgische MMS 187 en 193 bij Lillo aangevallen door enkele vliegtuigen, maar die kozen het hazenpad nadat ze met boordgeschut onder vuur waren genomen. Enkele dagen tevoren was de MMS 187, ook bij Lillo, een miniduikboot op het spoor gekomen, maar zonder verdere gevolgen. Op 4 februari 1945 had de bemanning van de MMS 187 andermaal geluk, toen een V1 net niet op het schip neerstortte.

Dankzij de waakzaamheid en de inzet van duizenden geallieerde militairen konden de schepen in Antwerpen blijven aanmeren. Tijdens noch na het Ardennenoffensief slaagde Hitler erin de levensader van Eisenhowers strijdkrachten door te snijden. Met het Rode Leger in Oost-Pruisen en de Brits-Amerikaanse legers aan de Duitse westgrens zat het Derde Rijk begin 1945 in erg nauwe schoentjes. In de Oekraïense stad Jalta beraadden Stalin, Roosevelt en Churchill zich dan ook van 4 tot 11 februari in alle ernst over het lot van het bijna verslagen Duitsland. Dat vocht verder met de moed der wanhoop, misschien nog hopend op een compromisvrede, maar bovenal opgezweept door een haast totaal paranoïde geworden Führer.


Uittreksel uit boek "De Belgen in Engeland"
19,95 € - 218 pagina's
ISBN 978-90-209-6981-8

Auteur: Frank Decat
Uitgeverij: Lannoo

Boek verkrijgbaar bij

Azur, Bol.com, Cosmox, Fnac, Proxis, Standaard Boekhandel.

Bestel boek online via SeniorenNet

Pagina afgedrukt van http://www.SeniorenNet.be/BelgenInEngeland

<<< Vorige pagina...