Waar vandaan: Boek > De Belgen in Engeland 1940-1945 > De Rijn over

De Belgen in Engeland 1940-1945

INHOUD "De Belgen in Engeland"

osteo6 Deel 1. Ontreddering (1940-1941)
osteo6 Deel 2. Wederopstanding (1942-1943)
osteo6
Deel 3. Overwinning (1944-1945)
   osteo6 Bestemming Normandië
      osteo6 D-day
      osteo6 Jointoperaties, een eeuwenoud concept
      osteo6 ‘Vive la Belgique, merci, vive la France!’
   osteo6 Een bloedig najaar
      osteo6 September 1944
      osteo6 Vrouwen in uniform
      osteo6 Geblokkeerd onder de Moerdijk
      osteo6
A la guerre comme à la guerre…!
      osteo6
Gevaar in de Ardennen
      osteo6 De ramp met de Leopoldville
   osteo6 De Rijn over
      osteo6 Slotoffensief in Nederland
      osteo6
Bij de Ieren
      osteo6
V for Victory
osteo6 Besluit. De Belgen ná Engeland...

19,95 € - 218 pagina's
Auteur: Frank Decat
Uitgeverij: Lannoo
 
Bestel/koop boek, klik hier.

<<< Vorige pagina

De Rijn over

V for Victory

Bij de troepen die zich in april 1945 een weg baanden richting Berlijn, bevonden zich verschillende Belgische Fuseliersbataljons. Deze eenheden waren opgericht in de nadagen van de bevrijding, volgens een plan dat al vanaf 1943 door de regering in ballingschap was opgesteld. Initieel ging het om 18 bataljons, waarvan de eerste zes begin december 1944 operationeel waren. Het waren lichtbewapende eenheden van 800 militairen elk, verdeeld over zes compagnieën, waarvan één stafcompagnie.

De drie Nederlandstalige bataljons – nr. 1, 2 en 3 – werden toegevoegd aan de Brits-Canadese 21ste Legergroep, de drie Franstalige – nr. 4, 5 en 6 – aan de Amerikaanse 12de Legergroep. Omdat ze maar een rudimentaire training hadden gekregen, zouden de Belgische bataljons vooral secundaire taken uitvoeren, zoals het bewaken van depots. Toch zonden de bataljons 5 en 6 tijdens het Ardennenoffensief gewapende patrouilles uit om parachutisten en militairen van het commando-Skorzeny op te sporen die ver achter de linies geïnfiltreerd waren. Het was een vrij riskante opdracht, omdat de vijandelijke soldaten in kwestie allen tot elite-eenheden behoorden. In de buurt van Malmédy namen de twee vermelde bataljons ook deel aan de ontruiming en de vernietiging van belangrijke brandstofopslagplaatsen. Ook het 1ste en 2de Fuseliersbataljon werden naar de eerste linies gezonden: in april 1945 streden ze onder meer bij Arnhem, samen met de Canadezen.

Een tweetal maanden na de oprichting van de eerste zes Fuseliersbataljons waren ook de andere twaalf klaar voor de strijd. Het ging evenmin om keurtroepen, maar toch werden sommige bataljons weer ingezet bij offensieve acties. Zo trok het 12de Fuseliersbataljon al op 10 maart 1945 via de Ludendorffbrug van Remagen de Rijn over en nam er deel aan de gevechten voor de uitbreiding van het bruggenhoofd. Het 6de Fuseliersbataljon bevrijdde op 12 april mee het concentratiekamp Dora-Mittelbau, Nordhausen, terwijl het 17de Fuseliersbataljon begin mei 1945 de laatste Duitsers uit de Tsjechische stad Pilsen verjoeg. Al deze operaties gebeurden in samenwerking met en onder het bevel van de Amerikanen.

18 mei 1945: het 1ste Belgian Field Artillery Regiment steekt nabij het Duitse Kalker de Rijn overTegen mei 1945 was het aantal Fuseliersbataljons uitgebreid tot ongeveer zestig. Daarvan werd twee derde nog voor het einde van de vijandelijkheden naar Duitsland gestuurd – een zeventigtal fuseliers verloor in deze laatste fase van de oorlog het leven. De oprichting van tientallen bijkomende Fuseliersbataljons was het resultaat van het Belgisch-Britse akkoord van 1 december 1944. Dat voorzag in de rekrutering en opleiding van 90.000 militairen, en dat in zeven maanden tijd. Het overgrote deel van deze hulptroepen of LMU’s (Liberated Manpower Units) waren Fuseliersbataljons. De rest bestond onder meer uit eenheden ontmijners en troepen voor de binnenlandse veiligheid.

Drie weken vóór dit akkoord, meer bepaald op 9 november 1944, hadden minister Spaak en zijn Britse collega Eden ook al een overeenkomst gesloten. Daarin werd bepaald dat België 24.000 manschappen zou leveren, verdeeld over zes met Brits materieel uitgeruste brigades. De eerste brigade, met als kern de infanterie-eenheden van kolonel Piron, zou al na enkele maanden operationeel moeten zijn. Ze werd begin april daadwerkelijk naar het front gestuurd (zie hoger). De vijf overige brigades, samengesteld uit dienstplichtigen van de oudere militieklassen en vrijwilligers, zouden vanaf eind januari 1945 in Noord-Ierland worden getraind en vervolgens ingezet worden tegen Duitsland. Zover kwam het echter niet. Pas begin juni 1945 was de opleiding van de 2de Infanteriebrigade voltooid, die van de andere brigades was toen nog volop bezig… of moest nog beginnen.

Hoe dan ook, met deze twee akkoorden toonde de regering-Pierlot haar wil om na de bevrijding de geallieerde zaak te blijven dienen en verder te vechten tot het Derde Rijk verslagen was. Op 6 december 1944 had minister Spaak voor het parlement duidelijk gemaakt wat de plannen van de regering waren: ‘Het lijkt me in de huidige context totaal onmogelijk een Belgisch defensiebeleid uit te werken dat enkel betrekking heeft op België.’ In de praktijk betekende dit dat het gros van de Belgische strijdkrachten nog geruime tijd onder Brits commando – en na de oorlog onder Britse supervisie – zou staan.

In een half jaar tijd toverde België uit het niets een strijdmacht van 100.000 man, ruim tien keer de totale getalsterkte van de Belgische land-, lucht-, en zeestrijdkrachten die in Groot-Brittannië waren opgericht. Kwantiteit is één zaak, kwaliteit een andere. De relatief korte opleiding in armoedige omstandigheden – de trainingen gebeurden meer dan eens in burgerkleding – resulteerden zoals gezegd niet in de vorming van eersterangstroepen. Een groot deel van de officieren en onderofficieren bevond zich overigens nog in krijgsgevangenschap. De militairen die vanaf september 1944 vrijwillig dienst namen, waren vaak enthousiaste of op avontuur beluste jongelui, van wie enkelen in het verzet hadden gestreden. Velen van hen werden in no time tot onderofficier gebombardeerd. De dienstplichtigen echter hadden die martiale instelling niet en deden gewoon ‘hun troep’, zoals al zovele generaties mannen voor hen dat hadden gedaan. Het vooruitzicht te moeten vechten tegen Duitsland, of mogelijk zelfs tegen Japan, leek velen – en zeker de oudere soldaten van de Ierse Brigades – niet bepaald een prettig perspectief. Zou België, zoals vijf jaar voordien het geval was geweest, een leger dienstplichtigen ten strijde laten trekken, of zou dat niet meer nodig zijn? Die vraag moet ongetwijfeld heel wat militairen en burgers tijdens de lentemaanden van 1945 hebben beziggehouden.

Eind april begonnen de contouren van een nakende vrede zich af te tekenen. De omsingelde Duitse strijdkrachten in Nederland waren aan het einde van hun krachten. Om enige goodwill te creëren gaf generaal Blaskowitz, de bevelhebber van Festung Holland, de geallieerden de toestemming om de hongerende burgerbevolking via de lucht te bevoorraden. In Centraal-Duitsland waren de Amerikanen en de Sovjets zo ver opgerukt dat ze elkaar op 25 april 1945 in Torgau aan de Elbe – letterlijk! – de hand konden reiken. Vijf dagen later pleegden Hitler en zijn kersverse echtgenote Eva Braun zelfmoord in de Führerbunker in Berlijn. Zoals werd bepaald in Hitlers testament nam admiraal Dönitz het staatsroer over. De nieuwe regering vestigde zich in de stad Flensburg, vlak bij de Deense grens, en ze toonde zich onmiddellijk bereid om te onderhandelen. Het voorstel van Dönitz om de strijd in het westen te staken, maar verder te vechten tegen de Sovjets, werd door de SHAEF echter meteen van de hand gewezen. Het schieten ging dus gewoon door.

Zo was 30 april 1945 een absolute topdag voor 350 squadron, dat sinds half april vanaf de basis Celle in Nedersaksen opereerde. Die dag stortte een flight van vier Spitfires Mk XIV zich op een formatie van dertig Focke Wulfs 190 en haalde er zes neer. De laatste overwinning in de lucht behaalde het 350ste op 2 mei: een Arado 234-jet, op weg naar zijn basis in Schleswig-Holstein, werd door zes Spitfires tegelijk aangeklampt en aan flarden geschoten. Een dag later viel het Belgische smaldeel in de omgeving van Kiel een konvooi van vijftig vrachtwagens aan en het vernietigde meer dan de helft daarvan. Ook de squadrons 349 en 609 bleven missies vliegen – squadron 609 deed dat vooral boven Nederland.

Hoewel de geallieerde luchtmacht heer en meester was, bleef voorzichtigheid geboden. Zo werd op 24 april een toestel van het 350ste neergehaald door de Flak en de piloot, de Brusselaar Guy de Patoul, werd krijgsgevangen gemaakt. En hoewel de Luftwaffepiloten kwalitatief de minderen waren van de geallieerde vliegeniers, slaagden ze er soms in een tegenstander neer te halen. Dat was bijvoorbeeld het geval op 20 april, toen de Spitfire van Jacques Groensteen tijdens een sweep boven Berlijn werd getroffen en neerstortte in de buurt van Oranienburg. Groensteen was de laatste piloot van het 350ste die het leven liet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Omdat Groensteen te pletter sloeg in wat daarna algauw de bezettingssector van de Sovjet-Unie werd, duurde het heel lang voor er gezocht kon worden naar zijn stoffelijk overschot. Zijn lichaam werd uiteindelijk gevonden in 2002 en een jaar later werd het overgebracht naar het militaire kerkhof van Evere. De laatste Belgische piloot van het 349ste die omkwam tijdens een oorlogsmissie, was de in Merksem geboren Antoon Claesen. Hij crashte op 25 april 1945 tijdens een grondaanval in de omgeving van Bremen, waarschijnlijk nadat zijn toestel een aantal bomen had geraakt. Duitse burgers begroeven het lichaam van de onfortuinlijke Belg op een lokaal kerkhof, en in 1949 werd het gerepatrieerd en herbegraven op het Antwerpse Schoonselhof.

De piloten en de fuseliers waren niet de enige Belgische militairen die aan het einde van de oorlog in Duitsland opereerden. Ook de in Groot-Brittannië opgerichte landmachteenheden, die vanaf 1944 volop aan de strijd in België en Zuid-Nederland hadden deelgenomen, trokken uiteindelijk het Derde Rijk binnen.

De commando’s beten de spits af. Na de bloedige strijd op Walcheren begin november 1944, had troop nr. 4 nog enkele bewakingsopdrachten uitgevoerd en in januari 1945 was hij weer in Groot-Brittannië. In het kamp van Achnacarry waren intussen nieuwe rekruten opgeleid, zodat majoor Danloy begin april 1945 het bevel voerde over niet minder dan vier troops. Het regiment Commando – de term dateert pas officieel van 15 mei 1945 – werd op 24 april naar Noord-Duitsland gezonden. De Belgen werden er ingezet als veiligheidstroepen en ze zouden in de buurt van Lübeck onder meer Duitse eenheden ontwapenen die zich uit Noorwegen hadden teruggetrokken. Een wel erg bijzondere ‘vangst’ was SS-Sturmbannführer Franz Hellebaut, de stafchef van het Waals Legioen en een boegbeeld van de militaire collaboratie.(3)

De commando’s hadden het ‘geluk’ in relatief veilige omstandigheden te kunnen opereren, maar voor de para’s was de strijd na de felle gevechten in Nederland nog niet afgelopen. Vanuit Groningen trok het SAS-regiment van majoor Blondeel op 23 april het Duitse Nedersaksen binnen. Het moest er het gebied zuiveren tussen een Canadese en een Poolse divisie die oprukten in de richting van respectievelijk Wilhelmshaven en Emden. De opmars verliep moeizaam omdat de terugtrekkende Duitsers vele bruggen en wegen vernietigd hadden. Op verschillende plaatsen boden Fallschirmjäger en gevechtsgroepen van de Kriegsmarine nog fanatiek weerstand. Bij Godensholt stuitten de Belgen op hevig artillerievuur, maar met de hulp van Britse SAS’ers konden ze het dorp toch innemen. Daarna baande Blondeels SAS-regiment zich vechtend een weg naar het noorden en op 4 mei bereikte het Grabstede, 20 km ten zuidwesten van Wilhelmshaven. Diezelfde dag gaven de Duitse strijdkrachten in Nederland, Denemarken en Noordwest-Duitsland zich over aan veldmaarschalk Montgomery. Voor soldaat Paul Ruscart kwam de wapenstilstand echter te laat. De SAS-man kwam die vierde mei om het leven tijdens een van de allerlaatste gevechten in de sector van de 21ste Legergroep. Hij werd begraven op het Canadese militaire kerkhof van Holten, in Nederland.(4) De campagne in Duitsland had maar anderhalve week geduurd, maar had Blondeels eenheid twee doden en tien gewonden gekost. Toch mochten de Belgische para’s nog niet naar huis.

Het Belgische regiment Commando in Noord-Duitsland (mei 1945)Vanaf 9 mei 1945, de dag waarop de Duitse strijdkrachten officieel capituleerden voor de Sovjets, begon het SAS-regiment aan een reeks opdrachten waarvoor het aan het begin van het jaar speciaal getraind had: de counter-intelligence. Verdeeld over drie groepen opereerde de 350 man sterke elite-eenheid in een groot gebied in Noord- en Oost-Duitsland dat zich uitstrekte over de huidige Bondsstaten Nedersaksen, Schleswig-Holstein en Mecklenburg-Vorpommern. Het geallieerde opperbevel had het SAS-regiment toegewezen aan de Britse veiligheids- en inlichtingendiensten op het land, omdat het met zijn jeeps bijzonder mobiel was en bewezen had in de meest diverse omstandigheden te kunnen opereren.

Acht weken lang spoorden de Belgen Duitse topmilitairen en leden van het nazipartijapparaat op, onder wie verschillende SS-concentratiekampbewakers. De kers op de taart was ongetwijfeld de arrestatie van Joachim von Ribbentrop. Hitlers voormalige minister van Buitenlandse Zaken werd op 14 juni 1945 aangehouden door sergeant Jacques Goffinet. Eerder al, op 23 mei, hadden Belgische en Britse SAS’ers in Flensburg de leden van de regering-Dönitz gevangengenomen.(5) Dat moet voor de Belgische militairen, wier land vijf jaar eerder smadelijk verslagen werd door nazi-Duitsland, ongetwijfeld een bijzonder gevoel zijn geweest.

Belgische SAS-patrouille in Flensburg (mei 1945)De Britse en Amerikaanse legerleiding eisten van hun militairen een strenge afstandelijkheid tegenover de overwonnenen en respect voor hun persoonlijke integriteit. Maar niet alle geallieerde militairen hielden zich daaraan – zo ook een aantal manschappen van de Brigade Piron. De eenheid was op 15 mei 1945 Duitsland binnengetrokken en bezette er een sector ten noordwesten van Münster. Daar voerde ze dezelfde opdracht uit als in Nederland de dagen ervoor: ze moest Duitse krijgsgevangenen ontwapenen. Die beklaagden zich erover bij de Britten dat ze door de Belgen bestolen waren en ze eisten de onmiddellijke teruggave van hun bezittingen. Dat gebeurde ook. Kapitein René Didisheim, een Joodse Belg en naaste medewerker van Piron, verwoordde de verbittering die vele Belgen toen voelden:

‘’s Anderendaags al neemt het drama een aanvang. De Duitse generaal die over een rechtstreekse telefoonverbinding met de Britse divisie beschikt, heeft er zich over beklaagd dat de Belgen fotoapparatuur, geld, likeur, persoonlijke voorwerpen én – misdaad zonder weerga! – zelfs het veldbed van de generaal hebben meegenomen. De commandant van de 49ste Divisie eist een streng onderzoek en de teruggave van de ten onrechte ontnomen voorwerpen. Wij staan perplex. Ofschoon wij deze diefstallen niet goedkeuren, kunnen wij zoveel voorkomendheid niet begrijpen tegenover lui die onze huizen geplunderd hebben en onze families naar de kampen van Buchenwald of Dachau hebben gestuurd. Maar onze verwondering heeft haar toppunt nog niet bereikt. Om tien uur komt kolonel Piron langs, zichtbaar verveeld en vergezeld van de Britse liaisonofficier en een Canadese kolonel. Hij komt zelf het onderzoek leiden en bataljonscommandant Thise [om wiens mannen het gaat – noot van de auteur] heeft eigenlijk niets te zeggen: het zijn de Britten die beslissen, ondervragen, eisen stellen… En wij beleven deze hatelijke scène, dat Belgische officieren geconfronteerd worden met Duitse officieren, die door de Britten in hun concentratiekamp werden afgehaald. De kolonel kan de toestand redden door de moffen uit te leggen wat wij van hen denken. Uiteindelijk worden de mannen van majoor Thise gefouilleerd. Er worden enkele waardeloze voorwerpen gevonden, die aan de Duitsers worden teruggegeven. Dezelfde avond, terwijl wij nog onder de indruk zijn van deze vernedering, ontvangen wij een nota van de commandant van de 49ste Divisie, waarvan de bewoordingen onze afschuw ten top zullen drijven. Hij eist dat de bevelhebber van onze brigade een verklaring zou opstellen waarin hij waarborgt dat “alle maatregelen werden getroffen opdat geen enkel voorwerp, noch proviand en welke vervoermiddelen dan ook, die in het bezit waren van de Duitsers voor zij werden samengebracht, nog door de Belgen ontvreemd zal worden. Vooraleer deze verklaring te ondertekenen zal de commandant van de brigade zich ervan vergewissen dat alle logementsplaatsen van zijn troependoorzocht worden en dat alle officieren een gelijkaardige verklaring ondertekend hebben”. Kokend van woede onderwerpen wij ons aan deze bevelen. We brengen de enkele voertuigen die wij ons toegeëigend hadden ter vervanging van het door de vijand vernietigd materieel, alsook enkele pistolen die wij als souvenir hadden genomen, terug naar de depots. De Britten van de liaisondienst onderwerpen zich echter niet aan de voorschriften, evenmin als de Canadezen aan wie wij onze Duitse pistolen gul hadden uitgedeeld. En als wij later nog eens door deze streek zullen trekken, zullen wij de Britten zien rondrijden in de wagens die wij reeds beschilderd hadden en die zij ons hadden doen teruggeven.’ (6)

De Brigade Piron voerde de haar opgedragen opdrachten verder plichtsgetrouw uit en bleef tot december 1945 in Duitsland. Ze moest er – ironie van het lot – zelfs enkele keren Duitse burgers in bescherming nemen tegen groepjes vrijgelaten verplicht tewerkgestelden en krijgsgevangenen uit alle delen van Europa, die her en der rondzwierven. Tijdens het najaar van 1945 werden ook de vijf brigades die in Noord-Ierland waren opgeleid, naar Duitsland gestuurd. Daar vervingen zij in verschillende fasen de Fuseliersbataljons, die ontbonden werden of geïncorporeerd werden in de heropgerichte Belgische Landmacht. Vijf jaar na de smadelijke nederlaag van mei 1940 mocht het kleine België aan de zijde van zijn machtige geallieerden mee bezetter zijn.

 Aantal gesneuvelden van de Belgische strijdkrachten en de koopvaardij, van juni 1940 tot en met mei 1945

Landmacht (1ste Groepering Bevrijding, Parachutisten, Commando’s) 116
Belgische Sectie bij de Royal Air Force 207
Belgische Sectie bij de Royal Navy 20
Koopvaardij 587 (1)
Agenten op speciale zending (onder andere SOE-acties) 120 (2)
Militairen bij de Britse, Amerikaanse en Franse strijdkrachten 60 (3)
Militairen overleden in Groot-Brittannië
  (bombardementen, ongeval, ziekte) 
60
   
TOTAAL       1170 (4)
   
Kongolese Weermacht (Force Publique)  770 (5)

(1) Volgens Roger Machielsen lag het dodental nog hoger: 885. De reden is wellicht dat zijn cijfer ook de talloze gesneuvelde niet-Belgen bij de koopvaardij omvat. Ook zonder die correctie valt het op dat de meeste doden vielen bij de koopvaardij.
(2) Dit cijfer omvat ook de mensen die in de periode 1945-1946 overleden aan de gevolgen van hun
verblijf in een Duits concentratiekamp.
(3) Het gaat om een minimumraming. Niet alle Belgen bij de geallieerde strijdkrachten zijn precies te traceren.
(4) Van een aantal militairen werden het stoffelijk overschot na de oorlog overgebracht naar België om er te worden begraven op het militaire kerkhof van Evere. Sommigen kregen hun definitieve rustplaats in
hun geboortestreek.
(5) Het cijfer omvat de militairen die overleden als gevolg van gevechtshandelingen en ziekte. Tijdens de veldtocht in Oost-Afrika (1941) vielen er wellicht meer dodelijke slachtoffers door tropische ziekten
dan door de gevechten.
Cijfers ontleend aan: Charles, J.L., Les forces armées belges au cours de la deuxième guerre mondiale 1940-1945. Brussel, 1970, p. 81 en 92.



Uittreksel uit boek "De Belgen in Engeland"
19,95 € - 218 pagina's
ISBN 978-90-209-6981-8

Auteur: Frank Decat
Uitgeverij: Lannoo

Boek verkrijgbaar bij

Azur, Bol.com, Cosmox, Fnac, Proxis, Standaard Boekhandel.

Bestel boek online via SeniorenNet

Pagina afgedrukt van http://www.SeniorenNet.be/BelgenInEngeland

<<< Vorige pagina...